ECLI:NL:RBDHA:2024:15384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.25863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
  • K.H.M.M. Otten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser na beoordeling van medische omstandigheden en eerdere hoorzittingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 19 september 2024, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1997, diende op 13 juni 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 18 juni 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelde het beroep op 31 juli 2024, maar hield de zaak aan omdat eiser in het ziekenhuis lag. Op 4 september 2024 vond een tweede zitting plaats, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Eiser had aangevoerd dat hij niet in staat was om zijn asielmotieven naar voren te brengen tijdens het gehoor, en dat hij opnieuw gehoord moest worden. De rechtbank concludeert echter dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn verhaal te doen en dat er geen verschoonbare redenen waren voor zijn afwezigheid bij eerdere afspraken. De rechtbank wijst erop dat uit het medische dossier van eiser niet blijkt dat hij ten tijde van het gehoor psychische klachten had die hem verhinderden om gehoord te worden. De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om eiser opnieuw te horen en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

De uitspraak eindigt met de mededeling dat het beroep ongegrond is verklaard en dat er geen proceskostenveroordeling volgt. Eiser kan in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25863

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.M. van der Roest),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997. Hij heeft op 13 juni 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 18 juni 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
1.2.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens aangehouden, omdat eiser in het ziekenhuis lag.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 4 september 2024 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de kennelijk ongegrondverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. De vader van eiser heeft geld geleend waardoor hij een schuld had. De mensen waarbij de vader van eiser een schuld had, hebben eiser en zijn vader bedreigd.
Het bestreden besluit
5. De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst aangemerkt als relevant element. Dit element wordt geloofwaardig geacht, maar de minister stelt zich op het standpunt dat eiser op grond van dit element niet aangemerkt kan worden als vluchteling of bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt.
Gehoor en ongegrondverklaring
6. Eiser betoogt dat de minister niet kon overgaan tot beoordeling van zijn asielaanvraag zonder hem opnieuw te horen. Eiser was tijdens het eerdere gehoor namelijk niet in staat om zijn asielmotieven naar voren te brengen. Hij heeft namelijk aan het begin van het gehoor aangegeven waarom hij zich niet in staat voelde om het gehoor te ondergaan. De minister had naar aanleiding daarvan het gehoor moeten beëindigen en eiser moeten laten onderzoeken door een arts van MediFirst. De eerdere afspraken bij MediFirst hebben eiser namelijk te laat bereikt. Inmiddels heeft eiser zijn medisch dossier overgelegd, waaruit blijkt dat hij vanwege verslavingsproblematiek en medicatie niet normaal kan functioneren. Eiser verwijst verder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 juni 2024. [2] Volgens eiser kon de minister zijn asielaanvraag op grond van deze uitspraak niet afwijzen als kennelijk ongegrond. De minister dient alsnog inhoudelijk naar het relaas van eiser te kijken en hem de kans te geven nader gehoord te worden over zijn asielaanvraag.
6.1.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat niet valt in te zien dat eiser niet op de hoogte was van de afspraken van MediFirst. Dat eiser de uitnodigingen niet zou hebben ontvangen, volgt de rechtbank niet. De uitnodigingen voor MediFirst zijn namelijk verstuurd naar hetzelfde adres als waar de uitnodigingen voor de gehoren naar werden verstuurd en eiser was wel op de hoogte van de gehoren. Hij is immers bij zowel het aanmeldgehoor als het nader gehoor verschenen. Ook heeft eiser op de zitting toegelicht dat hij de uitnodigingen voor Medifirst wel heeft ontvangen, maar dat hij de eerste keer niet bij MediFirst is verschenen omdat hij ziek was en de tweede keer omdat hij op dat moment overgeplaatst werd. Hieruit blijkt dus dat eiser wel op de hoogte was van de uitnodigingen. Daarnaast blijkt, zoals de minister op de zitting heeft toegelicht, uit het medische dossier van eiser niet dat hij rondom de uitnodigingen van MediFirst begin van dit jaar psychische klachten had waardoor eiser niet naar de afspraken kon gaan. De minister heeft hierin dus geen aanleiding hoeven zien om eiser alsnog te laten onderzoeken door MediFirst. De minister heeft eiser immers al tweemaal bij MediFirst uitgenodigd. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2024 slaagt niet. De situatie in deze uitspraak is namelijk een andere dan de situatie van eiser. In de uitspraak van 26 juni 2024 ging het om een vreemdeling die niet verschenen is bij een gehoor waarvoor hij was uitgenodigd. De Afdeling oordeelde daarom dat in de regel een persoonlijk onderhoud vereist is voor een kennelijk ongegrondverklaring van een asielaanvraag. Eiser heeft echter wel voldoende de mogelijkheid gehad om zijn asielrelaas naar voren te brengen en de minister heeft terecht gesteld dat eiser geen verschoonbare reden heeft om niet in te gaan op zijn asielmotieven. De minister heeft er op de zitting namelijk terecht op gewezen dat uit de medische stukken niet blijkt dat eiser ten tijde van het nader gehoor psychische klachten had. Ook heeft eiser zich in de dagen rondom het gehoor niet gemeld bij de huisarts met (psychische) klachten. Hieruit concludeert de rechtbank dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser niet in staat was om gehoord te worden. Dat eiser ook bij zijn gemachtigde niet verschenen is voor de bespreking van het aanmeldgehoor en het nader gehoor, maakt dit niet anders. Eiser heeft namelijk zelf op de zitting aangegeven dat het geen zin zou hebben om het nader gehoor met zijn gemachtigde te bespreken, omdat er niets was besproken. Hieruit maakt de rechtbank op dat eiser geen behoefte had aan een gesprek met zijn gemachtigde. Daarbij wijst de rechtbank er ook op dat uit het medische dossier niet blijkt dat eiser zich rondom de afspraken met zijn gemachtigde bij de huisartsenpost heeft gemeld met (psychische) klachten. De minister heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om eiser opnieuw te horen en heeft de aanvraag van eiser mogen afwijzen als kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ABRvS 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2604.