In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Bom, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 2 april 2023 ingediend, en de minister had de beslistermijn met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk op 2 januari 2024 genomen had moeten worden. Eiser heeft de minister op 5 juli 2024 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft in overweging genomen dat, hoewel de gebruikelijke termijn voor het nemen van een besluit twee weken is, in dit geval een langere termijn van acht weken wordt opgelegd. Dit is gedaan om zowel het belang van eiser als het belang van de minister in acht te nemen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die een dwangsom mogelijk maken, van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd, ondanks de Tijdelijke wet die dit eerder uitsloot.
De rechtbank heeft bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 13 september 2024.