In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eisers behandeld die zich hebben beklaagd over het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De eisers, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, hebben hun aanvraag op 22 februari 2023 ingediend. De minister had de wettelijke termijn van zes maanden om te beslissen, maar deze termijn was onder toepassing van WBV 2023/3 met negen maanden verlengd. Op 28 juni 2024 hebben eisers de minister in gebreke gesteld, maar zij hebben meer dan twee weken gewacht met het indienen van hun beroep, wat de rechtbank als kennelijk gegrond heeft beoordeeld.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers nog niet zijn gehoord en heeft daarom een langere beslistermijn opgelegd aan de minister. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de verzending van de uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 13 september 2024.