ECLI:NL:RBDHA:2024:15666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.8446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en verantwoordelijkheidsverdeling tussen Nederland en Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2024 uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn asielaanvraag op 22 oktober 2022 ingediend, maar de Staatssecretaris heeft niet binnen de wettelijk vereiste termijn beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, omdat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 april 2023 heeft geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië niet langer kan worden gehanteerd. Dit betekent dat Nederland vanaf die datum verantwoordelijk is voor de behandeling van asielaanvragen van personen die in Italië zouden moeten worden opgevangen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de termijn voor het beslissen op de aanvraag van eiser was verlengd met negen maanden op basis van het besluit WBV 2022/22, dat op 27 september 2022 in werking is getreden. Hierdoor was de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag van eiser nog niet verstreken op het moment dat hij op 13 februari 2024 een ingebrekestelling indiende. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van niet tijdig beslissen niet zijn vervuld. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.8446
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.¹
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.²

Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?

3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw, zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. Eiser heeft op 22 oktober 2022 zijn asielaanvraag ingediend. Op 9 december 2022 heeft verweerder Italië verzocht eiser op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek (fictief) geaccepteerd op 10 februari 2023.
6. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar uitspraak van 26 april 2023 heeft bepaald dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.³ De ABRvS heeft ook geoordeeld dat, alhoewel de Italiaanse autoriteiten voornemens zijn overdrachten als bedoeld in de Dublinverordening op enig moment te hervatten, het op dit moment nog niet mogelijk is vast te stellen wanneer het gebrek aan opvangfaciliteiten zal zijn opgelost en de overdrachten aan Italië weer kunnen worden hervat.
7. Dit betekent dat vanaf het moment dat het voor verweerder duidelijk was of had moeten zijn dat een overdracht aan Italië in geval van eiser niet mogelijk was, verweerder verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat dit voor verweerder in ieder geval duidelijk was na de uitspraak van de ABRvS van 26 april 2023 en dat verweerder dan ook vanaf die datum verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de aanvraag van eiser.
8. Dat betekent dat verweerder in beginsel uiterlijk op 26 oktober 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. Echter, sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.⁴ Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. De beslistermijn in zijn zaak is dus met negen maanden verlengd. De termijn om te beslissen op zijn aanvraag was daarom nog niet verstreken toen hij de ingebrekestelling op 13 februari 2024 indiende bij verweerder. De ingebrekestelling is daarmee prematuur. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
3 ECLI:NL:RVS:2023:1654, r.o. 4.3.3.
4 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.