ECLI:NL:RBDHA:2024:15726
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen WOZ-waarde vaststelling door heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, die de waarde van de woning op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 305.000. Tijdens de zitting op 17 juli 2024 trok de belanghebbende enkele beroepsgronden in, waardoor alleen de waarde van de woning ter discussie stond. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en dat het verschil tussen de door de belanghebbende bepleitte waarde van € 234.000 en de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde marginaal was.
De rechtbank benadrukte dat de waardering van onroerende zaken geen exacte wetenschap is en dat het gaat om de vraag of de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde aannemelijk kan maken. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de onderlinge verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Hoewel er enkele onduidelijkheden in de matrix waren, was het resultaat van de waardering acceptabel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.