ECLI:NL:RBDHA:2024:15749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 24-5532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van uitstel van vertrek om medische redenen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn herhaalde aanvraag om uitstel van vertrek op medische gronden. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 18 september 2023, en het bezwaar daartegen werd op 15 maart 2024 eveneens afgewezen. Eiser had medische informatie overgelegd, waaruit bleek dat hij leed aan verschillende aandoeningen, waaronder oogklachten en een prostaatcarcinoom. De rechtbank heeft op 17 september 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiser in staat is om te reizen en dat er geen reëel risico op een medische noodsituatie bestaat binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden. De rechtbank verwijst naar het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat concludeerde dat het uitblijven van behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie. Eiser had niet met nieuwe medische stukken onderbouwd dat het BMA-advies onjuist was, en de rechtbank oordeelt dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld door af te zien van een persoonlijk onderzoek.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen uitstel van vertrek krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/5532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Vaal)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herhaalde aanvraag om hem uitstel van vertrek te verlenen vanwege zijn medische situatie op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 18 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 maart 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht vooraf niet verschenen.
3. Eiser heeft wegens betalingsonmacht verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling op
11 april 2024 voorlopig toegewezen. Met het door eiser overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarde voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.

Totstandkoming van het besluit

4. Eiser heeft op 15 augustus 2023 opnieuw verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw. Ter onderbouwing van zijn aanvraag is door eiser medische informatie overgelegd, bestaande uit enkele verklaringen van radiotherapeut dr. Sinninge, een specialistenbericht van oogarts drs. Waardenburg en een brief van huisarts De Jager.
4.1.
Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft de door eiser overgelegde informatie beoordeeld en op 15 september 2023 een advies uitgebracht. Hierin wordt aangegeven dat eiser kampt met oogklachten aan beide ogen waarbij links sprake is van een afgenomen visus. Rechts is sprake van droge maculadegeneratie, links van natte maculadegeneratie. Begin 2021 is eiser behandeld voor een prostaatcarcinoom met bestraling. Controles laten tot op heden geen nieuwe tumoractiviteit zien. Wel heeft eiser plasklachten gehouden in de vorm van frequent plassen. Ook heeft eiser last van obstipatie. Eiser wordt behandeld door een huisarts, een oogarts en een uroloog. De oogklachten worden (tijdelijk) behandeld met injecties in het linkeroog. De uroloog controleert eiser volgens een schema dat voor de follow up van een prostaatcarcinoom geldt. De urologische controles zullen nog langdurig voortgezet worden. De behandeling door de oogarts zal naar verwachting niet meer dan een jaar in beslag nemen.
Verder blijkt uit het BMA-advies dat uitblijven van behandeling door de oogarts naar verwachting zal leiden tot een verder afnemende visus met uiteindelijk slechtziendheid van het linkeroog. Overigens kan behandeling dat niet altijd voorkomen. Uitblijven van de behandeling door de uroloog zal tot gevolg hebben dat eiser nog vaker moet plassen en meer last krijgt van obstipatie. Het beloop van de urologische controles laat zien dat de kans op recidief tumoractiviteit steeds verder afneemt. De 10-jaarsoverleving van een lokaal prostaatcarcinoom, zoals dat bij eiser aanwezig was, is meer dan 95%. Mocht zich toch recidief tumoractiviteit gaan openbaren dan zal het waarschijnlijk gaan om een lokaal recidief met in aanvang vooral urologische (plas)klachten of een metastase in de botten. Recidief tumoractiviteit zal uiteindelijk tot overlijden leiden.
Bij uitblijven van de genoemde behandeling verwacht de BMA-arts geen medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden, omdat er op dit moment geen aanwijzingen zijn voor recidief tumoractiviteit. Mocht dat toch gaan optreden dan zal dit waarschijnlijk uiteindelijk wel tot overlijden leiden maar niet binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden. De overige klachten van eiser zijn hinderlijk maar niet levensbedreigend en zullen dat ook niet worden. Eiser wordt in staat geacht om te reizen waarbij er geen aanwijzingen zijn dat enige medische voorziening noodzakelijk is.
4.2.
Onder verwijzing naar het BMA-advies van 15 september 2023 heeft de minister bij besluit van 18 september 2023 de aanvraag van eiser afgewezen nu uit het advies blijkt dat eiser kan reizen en bij het uitblijven van de medische behandeling geen medisch noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden wordt verwacht. Daarom is er, volgens de minister, geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) om medische redenen.
4.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en opgemerkt dat de BMA-arts niet heeft gemotiveerd waarom eiser niet is opgeroepen voor een spreekuuronderzoek of om nader specialistisch onderzoek te laten verrichten. Dit wordt ook niet nader onderbouwd. Nu de door eiser verstrekte medische informatie als gevolg van de door de minister gehanteerde formulieren noodgedwongen summier is, had nader onderzoek volgens eiser voor de hand gelegen. Daarnaast voert eiser aan dat in het BMA-advies staat aangegeven dat de behandeling van de oogarts naar verwachting niet meer dan een jaar in beslag zal nemen. De oogarts vermeldt in het bewijs omtrent medische situatie vreemdeling van 1 augustus 2023 echter dat onbekend is wanneer de behandeling zal worden afgerond. Gelet hierop acht eiser het BMA-advies niet volledig onderbouwd dan wel onjuist. Het besluit had dan ook niet op dit advies gebaseerd mogen worden en is daarmee niet zorgvuldig tot stand gekomen.
4.4.
Met het bestreden besluit van 15 maart 2024 heeft de minister het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. De duur van de behandeling door de oogarts is volgens de minister niet relevant omdat de oogklachten niet tot een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden leiden. Ten aanzien van de stelling dat het niet laten verrichten van nader specialistisch onderzoek niet nader is onderbouwd, verwijst de minister naar het Protocol Bureau Medische advisering [2] waaruit volgt dat het onderzoek naar de gezondheidstoestand en de behandeling van een vreemdeling in principe plaatsvindt op basis van de door de vreemdeling aangeleverde schriftelijke informatie van BIG- en NIP-geregistreerde behandelaars. In het verleden is gebleken dat deze beoordeling volstaat. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] volgt dat de omstandigheid dat een vreemdeling niet door een BMA-arts in persoon is onderzocht, niet tot het oordeel leidt dat het onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest, aangezien de BMA-arts in beginsel kan volstaan met het schriftelijk of telefonisch opvragen van informatie bij de behandelaar van de desbetreffende vreemdeling. Eiser heeft voorts niet met stukken onderbouwd waarom hij in persoon onderzocht had moeten worden. Daarbij volgt uit paragraaf A3/7.2.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) dat de vreemdeling bij een aanvraag om uitstel van vertrek bewijsstukken dient te overleggen. Nu het eiser vrijstaat om alle medische informatie te overleggen die hij wenst, volgt de minister niet dat eiser door de aanvraag noodgedwongen summier heeft moeten zijn in het verstrekken van medische informatie. Tot slot merkt de minister op dat indien eiser de conclusies van het BMA had willen bestrijden, het op zijn weg had gelegen om dit te onderbouwen met medische stukken. Dit heeft hij echter nagelaten.
4.5.
In beroep voert eiser aan dat in het bestreden besluit ten onrechte het intreden van een medische noodsituatie binnen 3 tot 6 maanden wordt beoordeeld, terwijl het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) aangeeft dat het hanteren van een strikte termijn niet past omdat pijn bijvoorbeeld geleidelijk kan intreden en een eventuele termijn, afhankelijk van de omstandigheden, slechts indicatief kan zijn. Voorts is ten onrechte niet tot horen overgegaan zeker nu eiser sinds 1994 in Nederland verblijft.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de weigering van de minister om eiser uitstel van vertrek om medische redenen te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Op grond van artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling, niet verantwoord is om te reizen.
6.1.
Op grond van paragraaf A3/7.1. van de Vc kan de minister uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 van de Vw als de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen of als er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen.
Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schendig van artikel 3 van het EVRM om medische redenen, als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie én als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst niet beschikbaar of niet toegankelijk is.
Onder medische noodsituatie verstaat de minister: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak [4] van de Afdeling moet de minister, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ervan vergewissen dat het advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid. Een verschil van inzicht over de uit de medische gegevens te trekken conclusies betekent op zichzelf niet dat een BMA-advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redeneringen daarin niet begrijpelijk zijn en de getrokken conclusies daarop niet aansluiten. [5]
6.3.
In het arrest X/Cannabis [6] , heeft het Hof nader geduid op welke wijze medische omstandigheden kunnen leiden tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wijst in dit verband op rechtsoverwegingen 62 en 63 van het aangehaalde arrest, die betrekking hebben op artikel 3 van het EVRM (toename van pijn en het ontbreken van een behandeling) en op rechtsoverweging 75 die betrekking heeft op de te hanteren termijn. Uit rechtsoverweging 62 en 63 blijkt dat pijn moet worden meegewogen in de beoordeling en uit rechtsoverweging 75 blijkt dat een eventueel vastgestelde termijn louter indicatief kan zijn, rekening houdend met de concrete aandoening waaraan de vreemdeling lijdt. Bovendien moeten door de vreemdeling aangevoerde directe en indirecte gevolgen van toename van de medische klachten bij het uitblijven van de behandeling bij de beoordeling worden betrokken.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het geval van eiser niet een onjuiste termijn heeft gehanteerd. Nu het gaat om uitstel van vertrek van iemand die in beginsel verplicht is Nederland te verlaten, is het niet onredelijk en onontkoombaar dat een tijdsduur in ogenschouw wordt genomen. De wijze waarop de minister het uitvoeringsbeleid op basis van de uitspraak van het Hof heeft uitgewerkt [7] en dat er uit bestaat dat geen strikte termijn maar een indicatieve termijn met een marge van een aantal maanden wordt gehanteerd, acht de rechtbank in overeenstemming met het genoemde arrest. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in de situatie van eiser anders over te oordelen. Eiser heeft immers niet met medische stukken of anderszins aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde termijn te strikt is of dat de minister niet of onvoldoende rekening gehouden heeft met de concrete aandoeningen waaraan hij lijdt. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7. Voorts overweegt de rechtbank dat de minister van het horen in bezwaar mag afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. De minister heeft in het primaire besluit gemotiveerd dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw, omdat uit het BMA-advies van 15 september 2023 blijkt dat eiser in staat is om te reizen en dat bij het uitblijven van een medische behandeling binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden geen medische noodsituatie ontstaat. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiser in bezwaar de conclusies van het BMA-advies niet met nieuwe medische stukken heeft betwist, noch op andere wijze onderbouwd heeft gesteld dat aan de inhoud van het BMA-advies moet worden getwijfeld. De rechtbank is van oordeel dat de minister op basis van het primaire besluit en de inhoud van de gronden in het bezwaarschrift, mocht afzien van het horen van eiser. Ook deze beroepsgrond faalt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen uitstel van vertrek krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak AWB 24/4768.
2.Protocol BMA, Team Beoordeling en Medisch Advies, versie 2023, pagina 9.
3.Uitspraak van de Afdeling van 19 november 2013, nr. 201102643/1.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:130.
6.Arrest van het Hof van 22 november 2022, C-704 en C69/21, ECLI:EU:C:2022:913.
7.Zie WBV 2023/16 en WI 2024/2.