ECLI:NL:RBDHA:2024:15762
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, een alleenstaande moeder van twee minderjarige kinderen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen behandelen. Eiseres voerde aan dat de opvangsituatie in Polen onveilig is en dat haar kwetsbaarheid niet voldoende is erkend. De rechtbank concludeert echter dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de minister niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft bevestigd dat de minister dit beginsel ten aanzien van Polen mag hanteren.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier, en is openbaar gemaakt op 2 oktober 2024.