ECLI:NL:RBDHA:2024:15877
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met medische gronden
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een aanvraag om uitstel van vertrek heeft ingediend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen, waarna verzoekster bezwaar heeft gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend. Verzoekster, geboren in 1999 en van Surinaamse nationaliteit, stelt dat zij vanwege medische redenen Nederland niet kan verlaten. Ze lijdt aan een aangeboren afwijking aan bloedvaten in het gezicht, waarvoor zij in Nederland behandeling wil ondergaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 september 2024 behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat hij van oordeel is dat verzoekster medisch gezien in staat is om te reizen en dat er geen reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Suriname. De minister heeft zich gebaseerd op een advies van het Bureau Medische Advisering, waaruit blijkt dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan bij het uitblijven van behandeling. Verzoekster heeft niet voldoende medische onderbouwing geleverd om te twijfelen aan de juistheid van dit advies. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen heeft en dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis en is openbaar gemaakt op 20 september 2024.