ECLI:NL:RBDHA:2024:15883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35769
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van de bewaring ex artikel 59b Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, een Algerijnse nationaliteit houder. De maatregel was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 3 juli 2024 op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld met betrekking tot de asielaanvraag van eiser en dat de maatregel van bewaring tijdig is omgezet op 12 september 2024. Eiser betoogde dat de minister niet had mogen rappelleren op zijn laissez-passer aanvraag tijdens de asielprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat eiser hierdoor in gevaar is gebracht of schade heeft ondervonden. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht geen lichter middel heeft opgelegd, aangezien eiser niet meewerkte aan zijn uitzetting. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35769

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

De minister heeft op 3 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De minister heeft op 12 september 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 26 juli 2024 (in de zaak NL24.27277) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 19 juli 2024.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Standpunten eiser
3. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring niet tijdig is omgezet. Eiser stelt dat de minister 24 uur had na de uitspraak in het asielberoep om de maatregel van bewaring om te zetten en dat omzetting op 12 september 2024 te laat is. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Roermond waarin prejudiciële vragen zijn gesteld over de schottentheorie.
3.1.
Eiser betoogt verder dat de minister tijdens zijn asielprocedure niet had mogen rappelleren op zijn laissez-passer (lp) aanvraag. Hiertoe voert eiser aan dat het de minister niet vrij staat om contact te zoeken met de autoriteiten van het land van herkomst gedurende een asielaanvraag. Eiser stelt dat tijdens zijn asielaanvraag en de daaropvolgende beroepsprocedure meermaals is gerappelleerd door de minister. Eiser betoogt dat, wegens de frequentie van de rappels, de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring tijdig is omgezet. De rechtbank Den Haag zittingsplaats Haarlem heeft uitspraak gedaan op het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag op 10 september 2024. [1] De maatregel is op 12 september 2024 en daarmee binnen twee dagen omgezet. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] is daarmee sprake van een tijdige omzetting. De rechtbank volgt eiser niet zijn stelling dat de minister slechts 24 uur de tijd heeft om de maatregel van bewaring om te zetten.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser heeft gewerkt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de minister, sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure de asielaanvraag van eiser heeft afgewezen op 19 juli 2024. Dit valt binnen de termijn als bedoeld in artikel 59b, tweede lid van de Vw. Eiser heeft tegen de afwijzing hoger beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht. Eiser had hiermee rechtmatig verblijf, zoals bedoeld in artikel 8 onder h van de Vw. De bewaring kon aldus met drie maanden worden verlengd op grond van artikel 59b, derde lid van de Vw.
4.2.
Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet mocht rappelleren hangende de behandeling van zijn asielaanvraag en dat de maatregel daarom onrechtmatig is geworden. Voor de beoordeling van deze grond acht de rechtbank de volgende feiten van belang. Op 11 april 2024 is voor eiser een lp-aanvraag ingediend bij DIA [3] . Deze lp-aanvraag is op
8 mei 2024 ingediend bij de autoriteiten van Algerije. Eiser heeft op 27 juni 2024 zijn vierde asielaanvraag in Nederland ingediend. Deze aanvraag is in het besluit van 19 juli 2024 door de minister afgewezen. Het door eiser daartegen ingestelde beroep is op 10 september 2024 ongegrond verklaard. De minister heeft, zoals volgt uit de voortgangsrapportage, sinds 19 juli 2024 [4] , schriftelijk gerappelleerd op 30 juli 2024, 22 augustus 2024 en 12 september 2024.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat er in de voor deze uitspraak relevante toetsingsperiode twee keer is gerappelleerd hangende de asielprocedure van eiser. Dit omdat het rappel van 12 september 2024 dateert van na de uitspraak in de asielprocedure van eiser.
Met de twee schriftelijke rappels heeft de minister de in Algerijnse zaken gebruikelijke handelswijze, om eenmaal per (ongeveer) drie weken te rappelleren in het kader van de lopende lp-aanvragen, voortgezet. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat er door deze handelswijze nieuwe informatie over eiser bij de autoriteiten van Algerije terecht is gekomen. De autoriteiten zijn niet op de hoogte gesteld van eisers herhaalde asielaanvraag, noch van zijn motieven daarvoor. Aan de autoriteiten is enkel gevraagd wat de stand van zaken is ten aanzien van de lopende lp-onderzoeken. Niet is gebleken dat eiser door deze handelswijze, op welke wijze dan ook, in gevaar is gebracht, dan wel schade heeft ondervonden, dan wel schade heeft kunnen ondervinden. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden de minister niet van rappelleren behoefde af te zien. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister aan eiser terecht geen lichter middel heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank overweegt verder dat eiser ook geen redenen naar voren heeft gebracht waarin de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel op te leggen. [5]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, 10 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:15045.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1869 en 23 december 2021 ECLI:NL:RVS:2021:2963.
3.Directie Internationale Aangelegenheden.
4.De datum van de sluiting van het onderzoek ten behoeve van de eerdere beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.