ECLI:NL:RBDHA:2024:15884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 24/11518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag in nareiszaken

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van 29 februari 2024, waarin werd bepaald dat verweerder binnen vier weken een besluit op de aanvraag van eiser moest nemen. Eiser stelt beroep in omdat verweerder dit niet heeft gedaan. De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.

Verweerder hanteert sinds 15 januari 2024 het first-in first-out (fifo)-principe in nareiszaken en verzoekt om aanhouding van beroepen tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat dit de prikkel voor verweerder om tijdig te beslissen wegneemt. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen, waardoor het beroep gegrond is.

De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen, maar in dit geval wordt een termijn van twintig weken opgelegd vanwege de omstandigheden. Tevens wordt verweerder een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 437,50 en het griffierecht van € 187,- moet door verweerder worden vergoed.

De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar uitgesproken op 4 september 2024. Een afschrift is verzonden aan partijen, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/11518

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. W.J. Rohlof)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank van 29 februari 2024. [1] Daarin is beslist dat verweerder binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag van eiser moet nemen. Eiser stelt nu beroep in, omdat verweerder dat niet heeft gedaan.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. Verweerder hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe. In verband met deze nieuwe werkwijze is het de rechtbank bekend dat verweerder primair verzoekt om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat verweerder de betreffende zaak zal gaan behandelen. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor verweerder de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [3] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [4]
4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 29 februari 2024 een uitdrukkelijk en in middels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [5] In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [6]
6. Verweerder geeft in het verweerschrift aan dat de aanvraag van eiser inmiddels is toegewezen aan een behandelaar. Per brief van 26 juni 2024 heeft verweerder herstel verzuim geboden en eiser had de mogelijkheid om voor 25 juli 2024 de gevraagde informatie aan te leveren. Op 24 juli 2024 heeft eiser stukken aangeleverd. Deze stukken zijn echter niet volledig. Uit het verweerschrift blijkt verder dat verweerder voornemens is om nogmaals herstel verzuim te bieden voor originele documenten. Tevens is verweerder voornemens om nader onderzoek, in de vorm van een DNA-onderzoek, te verrichten. Hiermee rekening houdend, verzoekt verweerder de rechtbank een termijn van twintig weken op te leggen om een besluit te nemen op de aanvraag van eiser.
7. Gelet op wat verweerder in het verweerschrift heeft aangevoerd vindt de rechtbank het passend om te bepalen dat verweerder binnen een termijn van twintig weken na verzending van de uitspraak moet beslissen.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. [7]
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen de onder 7. genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.