In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen het niet-tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. Eiser had op 4 januari 2024 een inwilligend besluit ontvangen, maar het beroep was al ingesteld omdat er niet tijdig op de aanvraag was beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat het procesbelang is komen te vervallen door het inwilligende besluit. Eiser had geen belang meer bij zijn oorspronkelijke beroep, aangezien verweerder inmiddels had beslist.
Desondanks heeft de rechtbank wel een beslissing genomen over de proceskosten. Eiser had verzocht om vergoeding van de kosten die hij had gemaakt in verband met het beroep. De rechtbank oordeelt dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 437,50, rekening houdend met de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en de aard van de zaak. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar gemaakt op 25 april 2024.