In deze zaak heeft eiser op 11 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 26 juni 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 4 december 2023 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft desondanks het beroep gehandhaafd, met de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd door de staatssecretaris. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet-tijdig beslissen. Eiser heeft echter aangegeven het beroep te willen handhaven voor zover het gaat om de bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank stelt vast dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser eindigde op 26 september 2023, en de ingebrekestelling van 24 september 2023 was prematuur, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.