ECLI:NL:RBDHA:2024:15961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.27853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op humanitaire gronden na relatiebreuk door huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden. Eiseres, een Surinaamse vrouw, had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op basis van gezinshereniging met haar ex-partner. Na de feitelijke verbreking van de relatie op 13 juni 2023, heeft zij een aanvraag ingediend om haar verblijfsvergunning te wijzigen naar een vergunning op humanitaire gronden, onder verwijzing naar huiselijk geweld. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, aangezien zij nog geen vijf jaar in Nederland verbleef en geen objectieve bewijsstukken had over het huiselijk geweld.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. De rechtbank volgde de minister in diens oordeel dat de verklaringen van eiseres onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen objectieve bewijsstukken waren die haar claims ondersteunden. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door de minister, waarbij de belangen van eiseres werden afgewogen tegen het algemeen belang van de Staat, niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank benadrukte dat de minister rekening had gehouden met de omstandigheden van eiseres, zoals haar rechtmatig verblijf en haar sociale contacten in Nederland, maar dat deze niet opwogen tegen de belangen van de Staat. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27853

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Surinaamse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy)
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2023 heeft de minister de aanvraag van eiseres tot het wijzigen van de reguliere verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij de heer [naam 2] ’ naar de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen.
Met het bestreden besluit van 1 juli 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer NL24.27856, op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1. Eiseres is met ingang van 27 augustus 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij de heer [naam 2] ’. Deze verblijfsvergunning was geldig tot 27 augustus 2026. Op 16 juni 2023 heeft eiseres laten weten dat haar relatie met de heer [naam 2] vanaf 13 juni 2023 feitelijk is verbroken. Gelijktijdig heeft zij een aanvraag ingediend voor het wijzigen van de beperking van de verblijfsvergunning naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Eiseres heeft daarbij een beroep gedaan op het beleid voor personen met een verblijfsvergunning bij echtgenoot/partner, wiens relatie binnen vijf jaar is verbroken wegens huiselijk geweld. [2] In het primaire besluit heeft de minister, gelet op de verbroken relatie, geconcludeerd dat eiseres niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder haar verblijf in Nederland is toegestaan en heeft de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken per 13 juni 2023. De aanvraag voor wijziging van de vergunning naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ is afgewezen. Nu eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning en het daarbij opgelegde terugkeerbesluit geen gronden heeft ingediend, staat thans alleen de afwijzing van de aanvraag tot het wijzigen van het verblijfsdoel ter beoordeling.
Het bestreden besluit
2. De minister heeft de afwijzing van de aanvraag van eiseres bij het bestreden besluit gehandhaafd omdat eiseres nog niet vijf jaar houder is geweest van een verblijfsvergunning en niet met objectieve stukken aannemelijk heeft gemaakt dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor zij blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. De weigering om aan eiseres voortgezet verblijf toe te staan betekent volgens de minister geen schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Beoordeling door de rechtbank

Voorgezet verblijf vanwege gesteld huiselijk geweld
3. Niet in geschil is dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond dat zij vijf jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning verband houdend met gezinshereniging. In geschil is of aan eiseres alsnog een verblijfsvergunning op niet-tijdelijk humanitaire gronden moet worden verleend op grond van het gestelde huiselijk geweld.
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het slachtoffer is geweest van huiselijk geweld dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de relatie met de ex-partner. De rechtbank volgt de minister in diens standpunt dat eiseres met haar verklaringen weliswaar een beeld van huiselijk geweld schetst, maar dat deze verklaringen op geen enkele wijze worden ondersteund. Zo blijkt uit het politiedossier dat eiseres tussen 6 januari 2022 en 14 juni 2023 meerdere malen bij de politie melding heeft gemaakt van de relatieproblemen met haar ex-partner en dat zij op 5 juli 2023 aangifte heeft gedaan van eenvoudige mishandeling. Deze meldingen bevatten echter enkel de verklaringen van eiseres. Er zijn geen getuigen bekend noch andere bewijsstukken. Voorts blijkt uit de politiegegevens weliswaar dat er sprake was van spanningen en conflicten gedurende de relatie en dat eiseres het huis uit is gezet, maar niet dat er sprake was van fysiek, mentaal en of seksueel geweld. De verklaringen van eiseres hierover in het dossier worden door de politie niet aannemelijk geacht. Bovendien blijkt uit de rapportages van de politie dat eiseres inconsistent is in haar verklaringen. Op 25 juli 2023 stelt de politie vast dat de verklaringen van eiseres en haar ex-partner in het geheel niet overeenkomen, dat eiseres niet helemaal eerlijk is geweest omdat zij zich zorgen maakt over haar verblijfsvergunning. Het onderzoek is daarom in overleg met het Openbaar Ministerie vroegtijdig beëindigd en de politie heeft de zaak gesloten. Dat er in dit verband geen sprake zou zijn van ‘equality of arms’ omdat eiseres geen afschrift heeft ontvangen van de politiegegevens volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft de gegevens kunnen inzien en, zoals ook door de minister ter zitting aangegeven, de daaruit gebruikte verklaringen, van bijvoorbeeld de ex-partner van eiseres, zijn in het bestreden besluit opgenomen zodat eiseres daarop heeft kunnen reageren. Daarnaast ondersteunen de door eiseres overgelegde medische stukken evenmin dat er sprake is geweest van huiselijk geweld en dat dit heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de relatie. In de stukken wordt melding gemaakt van roodheid van de arm, borst en pols en littekens van brandwonden. Ook heeft eiseres aangegeven veelvuldig hoofdpijn te hebben als gevolg van spanningen. Dit heeft de minister echter onvoldoende mogen achten om als bewijsmiddel van huiselijk geweld te worden aangemerkt. Voorts heeft de minister de verklaringen van de twee gemeenteambtenaren die vraagtekens zetten bij de motieven van eiseres, in zijn beoordeling mogen betrekken. Dat deze verklaringen niet beschouwd kunnen worden als afkomstig van objectieve derden volgt de rechtbank niet. Daarbij is eiseres in voldoende mate in de gelegenheid geweest om ook op deze verklaringen te reageren. De minister heeft dan ook tot de conclusie mogen komen dat de verklaringen van eiseres dat er sprake was van huiselijk geweld te summier zijn en onvoldoende worden ondersteund om als bewijsmiddel als bedoeld in het beleid te kunnen worden aangemerkt.
Beoordeling artikel 8 EVRM en belangenafweging
5. Bij de beantwoording van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het privéleven, familie- of gezinsleven van de vreemdeling rechtvaardigt, moet er een ‘fair balance’ worden gevonden tussen de belangen van de vreemdeling enerzijds en het algemeen belang van de Staat anderzijds. Bij deze afweging komt aan de minister een zekere beoordelingsruimte toe. [3] De rechtbank moet beoordelen of de minister alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door de minister gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [4]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit niet in strijd is met het recht op privé-, familie- of gezinsleven van eiseres. De minister heeft daarbij betrokken dat eiseres rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland en in die periode privéleven heeft uitgeoefend door te werken. Ook heeft de minister betrokken dat eiseres gezinsleven is gestart met haar huidige partner en diens minderjarige dochter. Echter heeft de minister daartegenover mogen stellen dat eiseres hier maar voor een korte periode rechtmatig verblijf heeft gehad en dat de omstandigheid dat eiseres in die periode arbeid heeft verricht en sociale contacten heeft opgebouwd inherent is aan een verblijf in Nederland. Dat eiseres banden met Nederland heeft maakt bovendien niet dat haar banden met Nederland sterker zijn dat die met Suriname. De minister heeft kunnen betrekken dat de banden van eiseres met Suriname juist sterker zijn dan die met Nederland, omdat zij het merendeel van haar leven in Suriname heeft gewoond, zij er drie volwassen kinderen heeft wonen en bekend is met de taal en de cultuur. Van haar mag daarom ook verwacht worden dat zij daar, eventueel met behulp van familie en haar huidige partner, weer een bestaan kan opbouwen. Ook heeft de minister er niet ten onrechte op gewezen dat eiseres het gezinsleven met haar huidige partner is gestart zonder rechtmatig verblijf te hebben, dat zij pas sinds één jaar een relatie hebben en dat het familieleven met de minderjarige dochter van de partner beperkt is nu de dochter niet bij eiseres en haar huidige partner woont. Aan dit beperkte familieleven kan ook op afstand invulling worden gegeven. Verder heeft de minister mogen betrekken dat artikel 8 van het EVRM geen recht geeft op vrije keuze van het land waar eiseres wil gaan wonen en dat er geen sub- of objectieve belemmeringen zijn om in Suriname te wonen en het gezinsleven daar uit te oefenen. De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee een ‘fair balance’ heeft gevonden tussen enerzijds de belangen van eiseres en anderzijds de belangen van de Nederlandse Staat, en op goede gronden heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Paragraaf B9/8.6 en B9/11, aanhef en onder e, van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4897.
4.Uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.