ECLI:NL:RBDHA:2024:15972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.27155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de asielaanvraag en terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Het besluit, genomen op 4 juli 2024, verklaarde de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond, handhaafde het opgelegde terugkeerbesluit en legde een inreisverbod van twee jaar op. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 22 juli 2024 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken (MOB). De gemachtigde van eiser heeft op 31 juli 2024 laten weten geen contact meer te hebben met eiser. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat eiser niet langer bescherming in Nederland zoekt en derhalve geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het beroep. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft in haar beslissing aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter D. Bruinse - Pot, in aanwezigheid van griffier M. Kok, en is openbaar uitgesproken. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 4 juli 2024, waarin de minister de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond heeft verklaard, het opgelegde terugkeerbesluit handhaaft en een inreisverbod van twee jaar heeft opgelegd.
1.1.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser nog procesbelang?
2. De minister heeft in het bericht van 25 juli 2024 aan de rechtbank laten weten dat eiser op 22 juli 2024 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken (MOB). De gemachtigde van eiser heeft op 31 juli 2024 laten weten geen contact meer te hebben met eiser. Daaruit leidt de rechtbank af dat eiser niet langer bescherming in Nederland zoekt. Daarom heeft eiser geen belang bij de beoordeling van het beroep. Het beroep is niet-ontvankelijk. [3]

Conclusie en gevolgen

3. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van M. Kok, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.
3.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 9 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3636.