Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 oktober 2024 in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats 1], verzoeker
het college van burgemeester en wethouders van Westland, het college
[derde-partij], te [woonplaats 2] (vergunninghouder)
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de verleende omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning aan de [adres] te [woonplaats 1] afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Westland had op 20 maart 2024 een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van de woning, waarbij de bestaande serre gesloopt zou worden en de achtergevel met twee bouwlagen uitgebreid zou worden. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.S.W. van Vossen, maakte bezwaar tegen deze vergunning en stelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en de bouwverordening.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat er sprake was van een uitbreiding van het hoofdgebouw en niet van een uitbouw of aanbouw, zoals verzoeker betoogde. De rechter benadrukte dat het bouwplan voldeed aan de maximale bouwhoogte van 10 meter en dat er geen strijd was met het bestemmingsplan. Ook de argumenten van verzoeker met betrekking tot de bouwverordening en het Bouwbesluit werden door de voorzieningenrechter verworpen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident privaatrechtelijke belemmeringen waren voor de uitvoering van het bouwplan, aangezien verzoeker niet kon aantonen dat hij mede-eigenaar was van de muur die gesloopt moest worden.
Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de omgevingsvergunning gebruikt mag worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.