ECLI:NL:RBDHA:2024:16105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.17049
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag wegens internationale bescherming in Duitsland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft op 11 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 28 september 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser in Duitsland internationale bescherming geniet. Dit besluit werd later op 17 april 2024 herbevestigd. Eiser heeft aangevoerd dat hij psychische klachten heeft en dat zijn situatie in Duitsland onhoudbaar is, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Duitse autoriteiten hem niet de benodigde zorg kunnen bieden.

De rechtbank stelt vast dat er geen geschil bestaat over het feit dat eiser internationale bescherming heeft gekregen in Duitsland. Dit betekent dat hij een zodanige band met Duitsland heeft dat het redelijk is om naar dat land terug te keren. De rechtbank wijst op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat er structurele tekortkomingen zijn in de zorg voor statushouders in Duitsland.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser heeft geen recht op een inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag in Nederland, en het beroep wordt ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17049

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.H.S. Volker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 17 april 2024 van verweerder om zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1997. Hij heeft op 11 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het besluit van 28 september 2023 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat eiser in Duitsland internationale bescherming geniet.
2.1.
Met het bericht van 28 november 2023 heeft verweerder het besluit van 28 september 2023 ingetrokken omdat het voornemen ten onrechte naar een andere gemachtigde dan die van eiser was verzonden.
2.2.
Vervolgens heeft verweerder met het bestreden besluit van 17 april 2024 opnieuw eisers asielaanvraag wederom niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 omdat eiser in Duitsland internationale bescherming geniet. Uit de Eurodac-gegevens is gebleken dat eiser sinds 13 juli 2016 internationale bescherming heeft in Duitsland. Nu de Duitse autoriteiten aan eiser internationale bescherming hebben verleend, is er volgens verweerder sprake van een zodanige band met Duitsland dat het voor eiser redelijk is om naar dat land te gaan. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt ervan uitgegaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Alleen als er kan worden uitgegaan van structurele tekortkomingen die zwaar genoeg wegen, worden vreemdelingen niet meer teruggestuurd. Daarvan is op dit moment geen sprake. Verweerder volgt eiser niet in zijn stelling dat hij last heeft van psychische klachten en dat dit zal verergeren bij terugkeer naar Duitsland. Er bestaat daarom volgens verweerder geen aanleiding om te concluderen dat Duitsland ten aanzien van eiser de beginselen van het Vluchtelingenverdrag, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Antifolterverdrag niet naleeft. Met betrekking tot eisers stelling dat hij in Duitsland niet het werk kreeg dat hij wilde, heeft verweerder overwogen dat uit eisers verklaringen wel blijkt dat hij toegang heeft gehad tot de arbeidsmarkt in Duitsland. Daarnaast heeft eiser zijn stelling dat de politie in Duitsland niet te vertrouwen is niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit het verlenen van een status blijkt de intentie van de Duitse autoriteiten om eiser te beschermen. Niet is gebleken dat eiser van de mogelijkheid om bescherming in te roepen gebruik heeft gemaakt. Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Ook ten aanzien van eisers stelling dat hij op sommige momenten geen uitkering ontving, overweegt verweerder dat het aan hem is om zijn rechten als Duitse statushouder te effectueren en zich voor hulp te wenden tot de Duitse autoriteiten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkheidsverklaring van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De internationale bescherming in Duitsland en de band met Duitsland
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de Duitse autoriteiten aan eiser internationale bescherming hebben toegekend. Om deze reden is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), namelijk dat eiser een zodanige band heeft met Duitsland, dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land terug te gaan. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). In dit verband wijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:442).
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser wenst een inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag in Nederland. Hij voert aan dat hij psychische problemen heeft en dat deze problemen zullen verergeren bij terugkeer naar Duitsland. Hij kan daarom niet in Duitsland verblijven, aangezien hij daar niet aan zijn herstel kan werken. Eiser heeft het gevoel dat hij achtervolgd en bespied wordt door meerdere personen, maar ook door de Duitse autoriteiten. Dat geeft hem een opgejaagd en vervelend gevoel, waardoor hij tijdens zijn verblijf in Duitsland steeds het idee heeft dat hij bekeken wordt. Eiser is van mening dat hij derhalve bij terugkeer naar Duitsland in een situatie terecht dreigt te komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
5.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet en dat hij dus een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten.
5.2.
Bij de beantwoording van de vraag of eiser er in is geslaagd te voldoen aan deze bewijslast, is het arrest Ibrahim van belang (ECLI:EU:C:2019:219). In dit arrest benadrukt het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest) – dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM – onverminderd hoog blijft. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden. Van een vreemdeling mag daarbij in de eerste plaats worden verwacht dat hij de rechten die voortvloeien uit zijn verblijfstatus in de lidstaat zelf effectueert en dat hij zich bij voorkomende problemen tot de (hogere) autoriteiten dan wel geëigende instanties wendt.
5.3.
Eiser heeft geen informatie aangeleverd waaruit volgt dat voor statushouders in het algemeen bij terugkeer naar Duitsland het reële risico bestaat dat zij terecht zullen komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Daarom mag verweerder er vanuit gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met zijn persoonlijke relaas evenmin aannemelijk gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen jegens eiser persoonlijk niet naleeft. Eiser stelt dat hij in Duitsland niet kan werken aan zijn psychische gezondheid en dat de Duitse autoriteiten niet te vertrouwen zijn, maar onderbouwt deze stelling op geen enkele manier. Bovendien heeft eiser in zijn gehoor van 25 september 2023 verklaard dat hij in Duitsland toegang heeft gekregen tot de arbeidsmarkt en dat hij op enig moment een uitkering ontving. Het had op de weg van eiser gelegen op zijn rechten als statushouder te effectueren indien hij het niet eens was met de wijze waarop deze uitkering aan hem werd uitbetaald. Uit de verklaringen van eiser is echter in zijn geheel niet gebleken dat hij zich heeft gewend tot de Duitse autoriteiten. Het uitgangspunt dat een statushouder zich bij voorkomende problemen dient te wenden tot de autoriteiten of de daartoe geëigende instanties geldt ook ten aanzien van eisers stelling dat hij in Duitsland niet kan werken aan zijn gestelde psychische problemen. Nog daargelaten dat eiser zijn psychische klachten niet heeft onderbouwd, geldt ook hier dat eiser in Duitsland geen hulp heeft gezocht en niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Duitse autoriteiten hem bij terugkeer de benodigde zorg niet zouden kunnen of willen bieden. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Duitsland geen toegang zal krijgen tot medische voorzieningen of ander noodzakelijke hulp en/of ondersteuning. Daarom is niet gebleken dat eiser bij terugkeer naar Duitsland buiten zijn eigen wil en keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie.

Conclusie en gevolgen

6. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, rechter, in aanwezigheid van mr. M.N.T. Tacken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.