In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 2 oktober 2024, wordt het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag, ondanks een eerdere uitspraak van de rechtbank op 19 januari 2024 waarin was bepaald dat de minister binnen vier weken moest beslissen. De rechtbank oordeelt dat de minister in gebreke is gebleven en dat het beroep terecht is ingediend. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen.
De rechtbank legt de minister op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 200,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50, en moet hij het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en ondertekend door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier J.B. Thépass.