ECLI:NL:RBDHA:2024:16374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.24484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake visum kort verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die stelt dat de minister van Buitenlandse Zaken niet tijdig heeft beslist op haar bezwaarschrift van 27 oktober 2023. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor haarzelf en haar minderjarige zoon, maar deze aanvraag werd afgewezen. Op 12 juni 2024 heeft eiseres een beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, waarna de minister op 19 juni 2024 het bezwaar kennelijk ongegrond verklaarde. Eiseres heeft vervolgens op 5 september 2024 het besluit van 19 juni 2024 ingetrokken, wat leidde tot de vraag of het beroep tegen dit ingetrokken besluit nog ontvankelijk was. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het ingetrokken besluit, waardoor dit beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De rechtbank behandelt vervolgens het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. De rechtbank stelt vast dat de minister niet op tijd heeft beslist en dat eiseres de minister in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De minister wordt opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eiseres en vergoedt het griffierecht. De uitspraak is gedaan door rechter J.M. Emaus en is openbaar gemaakt op 7 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24484

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummers: [nummer 1], eiseres

mede namens haar minderjarige zoon
[minderjarige zoon], v-nummer: [nummer 2]
(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de minister volgens haar niet op tijd heeft beslist op het ingediende bezwaarschrift van 27 oktober 2023 tegen de afwijzing van de aanvraag om aan haar en haar zoon een visum kort verblijf te verlenen.
1.1.
Eiseres heeft op 12 juni 2024 een beroep niet tijdig ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar door de minister. Vervolgens heeft de minister met het besluit van
19 juni 2024 het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Daarmee is de minister bij de afwijzing van de aanvragen om visumverlening gebleven.
1.2.
Het beroep niet tijdig heeft vervolgens mede betrekking op het op 19 juni 2024 alsnog genomen besluit. [1] De minister heeft vervolgens op 5 september 2024 het besluit van 19 juni 2024 ingetrokken. Eiseres heeft aangegeven dat de beroepsgronden van 30 juli 2024 die zich richten tegen het ingetrokken besluit daarom geen bespreking meer behoeven. Zij vraagt de rechtbank wel om de minister een termijn te stellen voor het nemen van een nieuw besluit onder oplegging van een dwangsom.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep niet tijdig op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Eiseres was niet bij de zitting aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep tegen het besluit van 19 juni 2024
2. De minister heeft het besluit van 19 juni 2024 ingetrokken. Daarom heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van het beroep voor zover dat betrekking heeft op dat besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres voor het beroep tegen het besluit van 19 juni 2024 (zie onder 6), omdat de minister met de intrekking van het besluit aan eiseres is tegemoetgekomen. [2] De minister heeft namelijk besloten om eiseres alsnog te horen. De minister heeft eiseres bij de intrekking bovendien aangeboden de door haar gemaakte proceskosten te vergoeden. De rechtbank mag er dan van uitgaan dat de minister zelf van oordeel is dat de intrekking een tegemoetkoming is. [3]
Het niet op tijd nemen van een besluit
3. Het intrekken van het besluit van 19 juni 2024 heeft tot gevolg dat de minister opnieuw op het bezwaar van eiseres moet beslissen en dat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het beroep voor zover dat betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
3.1.
Als een bestuursorgaan niet op tijd op een bezwaar beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat de betrokkene beroep kan instellen, moet hij schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn bezwaar. Dit is de zogenoemde ingebrekestelling. Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [4]
3.2.
Het beroep is ontvankelijk en gegrond. De minister moet uiterlijk beslissen binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. [5] Eiseres heeft de minister op 27 mei 2024, dus na het verstrijken van de beslistermijn, in gebreke gesteld. Zij heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Van eiseres mocht niet worden verwacht dat zij na de intrekking van het besluit van 19 juni 2024 de minister opnieuw in gebreke zou stellen. De minister was er namelijk mee bekend dat, na de intrekking van het besluit van 19 juni 2024, de situatie zou herleven dat niet op tijd op het bezwaar is beslist.
Welke beslistermijn legt de rechtbank op?
4. Als de minister niet op tijd heeft beslist, moet de rechtbank een termijn van twee weken opleggen. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [6] De rechtbank oordeelt dat er in deze zaak sprake is van bijzondere en concrete omstandigheden waardoor zij afwijkt van het opleggen van een beslistermijn van twee weken. De minister heeft de rechtbank gelijktijdig met de intrekking van het besluit van 19 juni 2024 namelijk laten weten dat eiseres wordt gehoord voordat de minister een nieuw besluit op bezwaar neemt. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar bekend moet maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank aan de minister op?
5. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden. [7] De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100,- per dag voor elke dag waarmee de onder 4 genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van
€ 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat betrekking heeft op het besluit van 19 juni 2024 niet-ontvankelijk. De minister moet een vergoeding betalen voor het beroep tegen het besluit van 19 juni 2024 (zie onder 2.1). Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor 1). Ook moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
6.1.
De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister de onder 4 genoemde termijn krijgt om een (nieuw) besluit te nemen en de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd. Omdat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de door haar redelijkerwijs gemaakte proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dat betrekking heeft op het besluit van 19 juni 2024
niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover dat betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres;
- bepaalt dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
2.Artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3262, en 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3204.
4.Dit volgt uit de artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
5.Zie artikel 7:10, eerste lid van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
7.Dit staat in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.