ECLI:NL:RBDHA:2024:16461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.18300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag en beoordeling van verantwoordelijkheidsvaststelling Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, die eerder op 26 april 2024 beroep had ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 8 januari 2023, had op 18 september 2024 verzet ingesteld tegen de uitspraak van 9 augustus 2024, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat het verzet gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken.

In de verzetprocedure beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was. De opposant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep niet-ontvankelijk was, en stelt dat de verantwoordelijkheid van Nederland op 23 augustus 2023 al was vastgesteld. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister van Asiel en Migratie, die op 18 augustus 2023 informatie had opgevraagd bij de Griekse autoriteiten, ten onrechte had aangenomen dat de verantwoordelijkheid van Nederland nog niet vaststond.

De rechtbank oordeelt dat het verzet gegrond is, waardoor de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond voordat de buiten-zittinguitspraak werd gedaan. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18300 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , opposant,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. W. Volkers)
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geopposeerde.

Procesverloop

Opposant heeft op 26 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 8 januari 2023.
Op 9 augustus 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak op 18 september 2024 verzet ingesteld.

Overwegingen

1. Omdat het verzet gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 augustus 2024 het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De rechtbank was van oordeel dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend, omdat de beslistermijn om te beslissen op de aanvraag van opposant op het moment van het indienen van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Het beroep voldeed daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittingsuitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. Opposant is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep niet-ontvankelijk is. Volgens opposant is de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan dat in ieder geval op 23 augustus 2023 de verantwoordelijkheid van Nederland nog niet was vastgesteld. Opposant stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister slechts onderzoek heeft verricht op grond van artikel 34 van de Dublinverordening, waardoor de verantwoordelijkheid van Nederland niet ter discussie heeft gestaan.
5. De rechtbank is van oordeel dat deze verzetsgrond slaagt en overweegt daartoe als volgt.
6. De minister heeft bij verzoek van 18 augustus 2023 de Griekse autoriteiten verzocht om informatie overeenkomstig artikel 34 van de Dublinverordening. De Griekse autoriteiten hebben hier op 23 augustus 2023 op gereageerd.
7. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. In gevallen waarin wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, vangt op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw de termijn, zoals bedoeld in het eerste lid, aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit het dossier blijkt dat een onderzoek zoals bedoeld in artikel 30 van de Vreemdelingenwet niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte geoordeeld dat de verantwoordelijkheid van Nederland in ieder geval op 23 augustus 2023 nog niet vaststond.
8. Het verzet is kennelijk gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand, waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
9. De rechtbank veroordeelt geopposeerde in de door opposant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt geopposeerde in de proceskosten van opposant tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.