ECLI:NL:RBDHA:2024:16596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.28893
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van uitstel van vertrek voor een Iraakse asielzoeker met medische noodzaak

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Iraakse eiser tegen de ambtshalve afwijzing van zijn aanvraag tot uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die lijdt aan terminale nierinsufficiëntie en afhankelijk is van hemodialyse, heeft eerder asiel aangevraagd, maar zijn verzoeken zijn afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep, dat is ingediend tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie, die het bezwaar van de eiser ongegrond heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de noodzakelijke medische zorg in Irak beschikbaar is en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen toegang heeft tot deze zorg. De rechtbank oordeelt dat het BMA-advies zorgvuldig is opgesteld en dat de minister niet verplicht was om de eiser te horen, aangezien hij niet heeft gereageerd op de uitnodiging daartoe. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de beslissing van de minister in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28893

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en
de Minister van Asiel en Migratie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie [1] en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ambtshalve afwijzing van zijn aanvraag tot uitstel van vertrek in de zin van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
Bij primair besluit van 24 april 2023 heeft de minister de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 Vw afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 18 oktober 2023 [2] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen.
1.2.
Met het besluit van 17 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de ambtshalve beoordeling om toepassing van uitstel van vertrek ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL24.28894, op 30 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister. Tevens was een tolk aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of verweerder terecht geen uitstel van vertrek heeft verleend.
2.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit en heeft op 6 november 2018 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 3 januari 2019 is de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser is op 16 januari 2019 met onbekende bestemming vertrokken. Bij uitspraak van 14 februari 2019 [3] van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, is het beroep van eiser tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.
Eiser heeft op 7 mei 2021 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 2 november 2022 heeft de minister de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. In dit besluit is voorlopig uitstel van vertrek verleend in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 Vw voor een periode van maximaal zes maanden van 2 november 2022 tot 2 mei 2023 of zoveel korter, als eerder op de ambtshalve beoordeling is beslist. Het door eiser ingesteld beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van 22 december 2022 [4] door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, ongegrond verklaard.
4. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op 20 januari 2023 een advies uitgebracht. Daaruit volgt dat eiser onder andere bekend is met terminale nierinsufficiëntie waardoor hij is aangewezen op hemodialyse. Eiser moet drie keer per week gedialyseerd worden. Verder blijkt ook dat bij het uitblijven van de medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht en dat de noodzakelijke medische behandeling in Irak beschikbaar is. Uit dit advies blijkt ook dat eiser in staat is om te reizen, indien fysieke overdracht voor wat betreft de hemodialyse plaatsvindt. Vooraf, tijdens en direct na de reis zijn medische reisvoorwaarden noodzakelijk. Tevens blijkt uit het advies dat de voor eiser noodzakelijke medische behandeling en medicatie (of alternatief) aanwezig is in Irak. Hemodialyse via een bloedvat in de hals (via jugularis) is onder ander aanwezig in Baghdad Medical City Hospital te Bagdad, waar ook een huisarts, nefroloog, oogarts aanwezig zijn. Ingrepen rondom aanleg shunt vinden hier ook plaats. In Ibn Sina Hospital te Bagdad is een diëtist aanwezig.
4.1.
De minister heeft vervolgens eiser bij brief van 25 januari 2023 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken aannemelijk te maken dat de medische zorg in Irak voor eiser ontoegankelijk is. Eiser heeft daarop op 15 maart 2023 gereageerd.
4.2.
Bij het primaire besluit van 24 april 2023 is de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 Vw afgewezen, onder verwijzing naar het BMA-advies van 20 januari 2023.
4.3.
Op 2 november 2023 is een nieuw BMA-advies uitgebracht. Uit dit advies volgt dat eiser bekend is met terminale nierinsufficiëntie waarvoor dialyse behandeling drie per week gedurende vier uren plaatsvindt. De dialyse vindt nog plaats via een centrale ingang en zal via een perifere shunt worden aangelegd. Volgens brondocument AVA 16541 is een dergelijke shunt in Irak mogelijk. Bij het uitblijven van de medische behandeling wordt een medische noodsituatie op korte termijn verwacht. Uit het advies blijkt verder eiser onder de juiste voorwaarden in staat is om te reizen en dat de voor hem noodzakelijke medische behandeling en medicatie aanwezig is Irak. Behandeling door een nefroloog en huisarts is beschikbaar in het Baghdad Medical City Hospital te Baghdad. Dialyse behandeling en medicatie benodigd voor de dialyse is beschikbaar in het Ibn Sina Hospital te Baghdad. De BMA-arts heeft ook vermeld dat voorzover een perifere shunt nog niet is aangelegd, dit kan gebeuren in het Baghdad Medical City Hospital te Baghdad.
4.4.
Eiser heeft geen reactie uitgebracht op dit BMA-advies.
5. Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar tegen de afwijzing van de ambtshalve beoordeling om toepassing van uitstel van vertrek ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het BMA-advies van 2 november 2023.
Gronden van beroep
6. Eiser voert aan dat sprake is van een onzorgvuldig tot stand gekomen BMA-advies, omdat niet alle klachten zijn meegenomen door het BMA, zoals de knieklachten, slaapproblemen, benauwdheid, elleboogklachten en schizofrenie. Eiser krijgt medicatie voor deze klachten en hij stelt dat ten onrechte niet is onderzocht of medicatie in Irak beschikbaar is. Eiser wijst in dit verband op een patiëntdossier van 2018. Ook is aangevoerd dat de BMA-arts niet kan volstaan met een selectie en samenvatting van de klachten.
Is verweerder uitgegaan van een onvolledig BMA-advies?
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt, na navraag te hebben gedaan bij de BMA-arts, dat uit de medische stukken niet is gebleken dat sprake is van schizofrenie of van een psychose. Door geen enkele behandelaar is hiervan, of van medicatie hiervoor, melding gemaakt. In 2018 is wel sprake geweest van aspecifieke psychische klachten, genoteerd onder contra-indicaties als waarschuwing voor de huisarts, zodat bij het voorschrijven van medicatie hiermee rekening kan worden gehouden.
6.2.
Het betoog van eiser slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat het BMA-advies zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is en daarom aan het bestreden besluit ten grondslag kon worden gelegd. Daartoe heeft de minister deugdelijk gemotiveerd toegelicht dat een BMA-arts kan volstaan met een samenvatting van de belangrijkste klachten en diagnoses en dat dat in het geval van eiser de nierinsufficiëntie betreft waarvoor dialyses van belang zijn. Verder heeft eiser ook in deze beroepsprocedure niet met objectieve stukken aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van het bestreden besluit onder behandeling zou staan vanwege schizofrenie. Dit kan niet uit het patiëntdossier van 2018 worden afgeleid. Ook kan dit stuk niet leiden tot twijfel aan de juistheid van het BMA-advies. Verweerder heeft derhalve voldaan aan zijn vergewisplicht.
Is de noodzakelijke zorg en medicatie in Irak beschikbaar en toegankelijk?
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dient een vreemdeling die stelt dat de medische behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dit aannemelijk te maken [5] .
7.1.
Eiser stelt dat de behandeling in Irak niet voldoet aan de standaardeisen en dat de frequentie laag is. Eiser stelt ziekenhuizen in Irak te hebben aangeschreven om informatie, maar heeft hierop geen reactie ontvangen. Ook is aangevoerd dat eiser geen inkomen of vermogen heeft, dat er in Irak geen steun van de overheid is en dat hij daar geen sociaal netwerk heeft. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser gewezen op artikel op internet [6] van 2011, een rapport van Home Office [7] en op een handgeschreven brief van doctor [naam] van 29 september 2024, een internist in Karbala, Irak.
7.2.
De Afdeling heeft overwogen [8] , zoals volgt uit het arrest Paposhvili [9] dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij door zijn gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 EVRM [10] loopt en dat de noodzakelijke medische zorg in zijn geval feitelijk niet toegankelijk is. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser hierin niet is geslaagd. De minister heeft daartoe allereerst terecht gesteld dat de omstandigheid dat er geen reactie is gekomen vanuit de door eiser aangeschreven Iraakse ziekenhuizen nog niet inhoudt dat de noodzakelijke medische behandeling niet voor hem in Irak beschikbaar is. Ook is niet gebleken dat eiser heeft gerappelleerd op de brieven of dat hij nog op andere manieren heeft geprobeerd om contact op te nemen met de ziekenhuizen, zodat de gestelde bewijsnood niet aannemelijk is gemaakt. De verwijzing naar een internet artikel van 2011 en het rapport van Home Office zijn geen stukken die concreet betrekking hebben op zijn (financiële) positie of van zijn familie. Uit het rapport van Home Office volgt bovendien dat er dialyse instellingen in Irak beschikbaar zijn, zoals ook al volgt uit de BMA-adviezen. De minister heeft ook in het briefje van de internist in Karbala geen aanleiding hoeven zien om te concluderen dat bepaalde medicatie in Irak voor eiser niet beschikbaar zou zijn, nu het is opgesteld op verzoek van de familie van eiser en ook onvoldoende is aangetoond wie het briefje heeft geschreven. Bovendien blijkt uit dit briefje niet dat de medicatie niet beschikbaar is, nu ten aanzien van bepaalde medicatie enkel is aangegeven ‘not always available’. Het ter zitting door eiser aangeboden filmpje op zijn telefoon om aan te tonen dat een persoon in Irak zou zijn geweigerd voor dialyse, heeft de minister onvoldoende mogen vinden om te concluderen dat de zorg in Irak ontoegankelijk is voor eiser. Eiser heeft daarom niet nader onderbouwd dat hij persoonlijk geen toegang zal kunnen krijgen tot de benodigde zorg in Irak. Van twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies is daarom niet gebleken. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij in Irak geen beroep zal kunnen doen op vergoeding van ziektekosten via de overheid. De minister stelt verder terecht dat de vraag of de in Irak aanwezige behandeling van mindere kwaliteit is dan de behandeling die eiser hier in Nederland zou krijgen, niet relevant is, omdat dat niet de maatstaf is [11] . De maatstaf is of de in Irak beschikbare behandeling voldoende is om een medische noodsituatie te voorkomen. De rechtbank stelt vast dat dat ook is wat het BMA in de adviezen heeft beoordeeld. Daarbij is kenbaar ingegaan op de brieven van de behandelaars en is geconcludeerd dat dialyse behandeling in Irak beschikbaar is en dat het voldoende is om daarmee een medische noodsituatie te voorkomen.
Hoorplicht
8. Eisers beroepsgrond dat de minister de hoorplicht heeft geschonden, slaagt ook niet. De minister heeft eiser op 8 november 2023 een afschrift van het BMA-advies van 2 november 2023 toegezonden en heeft hem daarbij in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 22 november 2023 aan te geven of hij gehoord wenst te worden. Daarin is ook vermeld dat indien eiser niet binnen de gestelde termijn verklaart gebruik te willen maken van het recht om gehoord te worden, afgezien zal worden van horen op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft niet gereageerd op deze brief. Daarom heeft de minister op grond van deze bepaling van het horen van eiser kunnen afzien.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.NL23.12479.
3.NL19.137
4.NL22.22624
5.Zie bijv de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3134, van 23 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:744 en van 26 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2046.
6.The current status of hemodialysis in Baghdad.
7.Country Information Note Iraq: Healthcare and medical treatment van augustus 2024.
8.Zie uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:571.
9.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
10.Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:741.