ECLI:NL:RBDHA:2024:1679
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag en de gevolgen van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een eiser van Gambiaanse nationaliteit. De eiser had op 30 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had de staatssecretaris eerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, en had op 2 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn van zes maanden voor de asielaanvraag pas op 30 maart 2024 eindigde. Dit betekent dat de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaarde, omdat het niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank benadrukte dat het verstrijken van de overdrachtstermijn volgens de Dublinverordening niet automatisch leidt tot intrekking van het eerdere besluit op de asielaanvraag. De rechtbank verwierp het standpunt van eiser dat de staatssecretaris opnieuw moest beslissen op de eerste asielaanvraag, en concludeerde dat de datum van de opvolgende asielaanvraag het vertrekpunt is voor de beoordeling van de ontvankelijkheid. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier F.Q. Peters, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.