2.2.Dit gebrek maakt de bewaring niet zonder meer onrechtmatig, daarvoor is een
3. belangenafweging noodzakelijk. Die belangenafweging valt uit in het voordeel van verweerder. In dit geval is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet benadeeld door de gang van zaken, aangezien met eiser in het gehoor voor de inbewaringstelling is besproken op welke gronden hij in bewaring zou worden gesteld, zodat hij daarover is geïnformeerd. Daarnaast is aan eiser een advocaat toegekend die namens hem beroep heeft ingesteld. Hoewel de informatie niet bij de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser dus ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt.
3.3. In navolging van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, overweegt de rechtbank ten overvloede nog het volgende. Sinds de hierboven vermelde uitspraak van 15 november 2023 van de Afdeling over de schending van de informatieplicht door verweerder zijn ten tijde van het opleggen van de onderhavige maatregel bijna vijf maanden verstreken. Als de onder rechtsoverweging 3.1 vermelde brief de standaard informatiebrief blijft die door verweerder bij het opleggen van vrijheidsontnemende maatregelen wordt uitgereikt, dan moet - zoals ook volgt uit wat in 3.1 is overwogen - worden vastgesteld dat verweerder ook in de toekomst niet zal voldoen aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht. De rechtbank sluit niet uit dat, zolang verweerder zijn werkwijze niet in overeenstemming brengt met die informatieplicht, dit op enig moment met zich kan brengen dat de rechtbank in concrete zaken het algemeen belang dat met de inbewaringstelling van de vreemdeling is gediend minder zwaar laat wegen dan het belang dat de vreemdeling heeft bij naleving van de informatieplicht. Naar het oordeel van de rechtbank moet een periode van twee maanden, te rekenen vanaf heden, als voldoende worden aangemerkt om de praktijk in overeenstemming te brengen met
allevereisten volgend uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin van het Vb.
4.1. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel dan de inbewaringstelling heeft opgelegd. Eiser heeft vanaf aanvang te kennen gegeven dat hij met zijn in Nederland verblijvende vrouw kan vertrekken naar Mongolië. In afwachting van zijn vertrek kan eiser bij haar verblijven, zij beschikt over voldoende middelen van bestaan en zij verblijft in de kamer waar hij is aangetroffen op 10 april 2024. Onder die omstandigheden had verweerder moeten volstaan met een lichter middel, wat verweerder volgens het formulier HV21 aanvankelijk ook van plan was, aldus eiser.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond ook niet slaagt. Eiser is eerder aangetroffen op 5 maart 2024 en destijds gaf hij aan niet naar Mongolië te willen. . Verweerder heeft eiser daarop in de gelegenheid gesteld naar Ter Apel te reizen en zich diezelfde dag nog te melden bij het aanmeldcentrum. Eiser heeft zich daar echter niet gemeld en hij heeft ook geen melding gedaan van (de verlenging van) zijn illegale verblijf. Op 11 april 2024 is eiser opnieuw aangetroffen bij een controle, waarbij hij een valse naam opgaf en vervolgens via het raam het huis waar hij werd aangetroffen ontvluchtte. Verder is niet gebleken dat eiser daadwerkelijk beschikt over een vliegticket, terwijl zijn vrouw wel beschikte over een vliegticket voor een vlucht op korte termijn, te weten [datum] april 2024. Verweerder heeft gelet daarop in de maatregel kunnen overwegen dat deze omstandigheden niet in eisers voordeel spreken en dat het risico te groot wordt geacht dat eiser zich opnieuw onttrekt aan het toezicht bij oplegging van een lichter middel.
5. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.