ECLI:NL:RBDHA:2024:16880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL23.37631 en NL23.37633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Thurlings - Rassa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van asielberoepen en de geloofwaardigheid van de asielrelaas van Iraakse eisers

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, wordt de ontvankelijkheid van de asielberoepen van twee Iraakse eisers beoordeeld. De eisers hebben op 9 maart 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister op 2 november 2023 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de beroepen ontvankelijk zijn, ondanks dat de beroepsgronden niet tijdig zijn ingediend. Dit is te wijten aan de omstandigheden rondom de termijnoverschrijding en de Bahaddar-omstandigheden, die de rechtbank zwaar meeweegt. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de bedreiging en ontvoering van eiser niet geloofwaardig zijn. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de minister op nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.37631 en NL23.37633

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres],

V-nummers: [nummer] en [nummer], eisers
gemachtigde: mr. A. Khalaf,
en
de minister van Asiel en Migratie, als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
gemachtigde: mr. K. Jansen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvraag.
1.1.
Eisers stellen van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum].
1.2.
Eisers hebben op 9 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met de bestreden besluiten van 2 november 2023 deze aanvragen in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.3.
Bij uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 maart 2024 zijn de beroepen van eisers, tegen de bestreden besluiten niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij de beroepsgronden niet tijdig hebben ingediend.
1.4.
Het door eisers daartegen ingestelde verzet is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 21 juni 2024 gegrond verklaard, omdat ten onrechte is geoordeeld dat de beroepen kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk waren en de zaken ten onrechte zonder zitting zijn afgedaan. De uitspraken van 26 maart 2024 komen daarmee te vervallen. Het onderzoek zal worden hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat de uitspraken werden gedaan.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, B. Yussif als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank van de ontvankelijkheid

2. Zoals hiervoor al is vermeld is het verzet van eisers gegrond verklaard en dient de rechtbank in deze uitspraak te beoordelen of de beroepen van eisers ontvankelijk zijn en inhoudelijk kunnen worden behandeld.
3. Niet is in geschil dat eisers niet binnen de daarvoor geldende termijn hun beroepsgronden hebben ingediend. [1] De vraag die dan voorligt is of sprake is van een reden om de beroepen ondanks de termijnoverschrijding toch ontvankelijk te verklaren.
4. Eisers hebben drie redenen aangevoerd voor de onderbouwing van hun standpunt dat hun beroepen niet niet-ontvankelijk moeten worden verklaard: 1) eisers kunnen zich niet verweren in het kader van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, 2) er is sprake van feiten en omstandigheden als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar [2] , zodat de noodzaak bestaat om de termijnoverschrijding niet tegen te werpen en 3) de procedureregel over de termijnoverschrijding is in strijd met de Procedurerichtlijn en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de EU (Handvest).
5. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eisers in de gronden van verzet voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer kan worden achterhaald waarom de beroepsgronden niet tijdig zijn ingediend. Daarbij is gewezen op het systeem van de gemachtigde waarin berichten twee maanden worden bewaard. Dit om het vervuilen van de mailbox tegen te gaan en om te voorkomen dat de mailbox te vol raakt en geen mails meer kunnen worden ontvangen. Om in het kader van de verschoonbaarheid te kunnen nagaan of de gemachtigde het herstel-verzuimbericht van de rechtbank van 1 december 2023 heeft ontvangen, moet dit binnen twee maanden in het systeem van de gemachtigde worden onderzocht. Omdat deze rechtbank en zittingsplaats pas bij uitspraak van 26 maart 2024 de beroepen niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft de gemachtigde niet tijdig na kunnen gaan of het herstel-verzuimbericht is ontvangen en wat er eventueel mis zou kunnen zijn gegaan. Bovendien is de gemachtigde van eisers in de tussentijd niet in de gelegenheid gesteld zijn eventuele redenen voor de termijnoverschrijding kenbaar te maken. De hiervoor beschreven gang van zaken geeft de rechtbank aanleiding eisers het voordeel van de twijfel te geven in het kader van de verschoonbaarheid en er daarbij vanuit te gaan dat het herstel-verzuimbericht de gemachtigde niet heeft bereikt. Dat de rechtbank bijna drie maanden na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de gronden pas uitspraak heeft gedaan over de ontvankelijkheid, waardoor het voor de gemachtigde van eisers niet meer is na te gaan of een herstel-verzuimbericht door hem is ontvangen, laat de rechtbank daarbij zwaar meewegen. De beroepen zijn ontvankelijk en zullen daarom inhoudelijk worden behandeld.
6. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de procedureregels over de termijnoverschrijding in het geval van eisers buiten toepassing moeten blijven, omdat er zich Bahaddar-omstandigheden voordoen. Het verbod dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen is immers absoluut, en bovendien een norm van
jus cogens, [3] wat betekent dat geen enkele nationale procedureregel aan dat verbod in de weg mag staan. [4] Uit het navolgende zal blijken dat de motivering van de minister dat het asielrelaas van eisers, waarin naar voren komt dat eisers in het verleden zijn onderworpen aan behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [5] , niet geloofwaardig is, geen kan stand houden. Ook anderszins ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig te achten. Daarom dreigt bij uitzetting van eisers schending van het refoulementverbod, neergelegd in artikel 3 van het EVRM.
7. De rechtbank zal gelet op wat hiervoor is overwogen, overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten.

Beoordeling door de rechtbank van de bestreden besluiten

Het asielrelaas
8. Eisers leggen aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag. Eiser heeft een eigen zaak en is koelings- en airconditioningsmonteur. In deze hoedanigheid heeft eiser eerder klusjes gedaan voor het bedrijf [B]. Ook heeft eiser zich bij dit bedrijf ingeschreven voor een aanbesteding en hij heeft deze gewonnen. Toen hij na het winnen van deze aanbesteding terugkwam bij zijn bedrijf, is hij door drie mensen bedreigd. Na overleg met zijn advocaat heeft eiser geprobeerd hierover een klacht in te dienen bij de rechtbank, maar dat is niet gelukt. Hij moest hiervoor een nationaliteitsverklaring hebben die hij op dat moment niet bij zich had. Eiser besloot naar huis te gaan om deze verklaring op te halen, maar bij thuiskomst is hij ontvoerd, gemarteld en mishandeld door drie gewapende mannen in zwarte kleding. Eiser heeft weten te ontsnappen en heeft daarna samen met zijn vrouw Irak verlaten.
De bestreden besluiten
9. Uit de dossiers blijkt dat de minister twee keer een voornemen heeft uitgebracht, namelijk op 2 maart 2023 en 18 juli 2023. Op de zitting is duidelijk geworden dat het eerste voornemen met het uitbrengen van het tweede voornemen is ingetrokken.
10. Het asielrelaas van eisers bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • bedreiging en ontvoering van eiser naar aanleiding van de aanbesteding.
Eiseres beroept zich op de problemen van haar man. Haar relaas is daarmee afhankelijk van het relaas van eiser.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig is. De bedreiging en ontvoering van eiser acht de minister niet geloofwaardig. Ten aanzien van de geloofwaardig bevonden relevante elementen heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eisers op grond daarvan niet kunnen worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [6] Verder hebben eisers volgens de minister ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Irak een reëel risico lopen op ernstige schade. [7] De asielaanvragen zijn daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw [8] .
Het oordeel van de rechtbank
11. De rechtbank is van oordeel dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven
.Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden van eisers, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevant element: bedreiging en ontvoering van eiser naar aanleiding van de aanbesteding
12. De minister heeft de bedreiging en ontvoering van eiser niet geloofwaardig geacht, omdat eiser het causale verband tussen de bedreiging en ontvoering en de aanbesteding niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft in dat kader vage, summiere en ongerijmde verklaringen afgelegd over de bijeenkomst van de bekendmaking van de aanbesteding (aanbestedingsbijeenkomst) bij [B]. Verder heeft eiser vaag, tegenstrijdig en ongerijmd verklaard over de daders van de bedreiging en ontvoering, aldus de minister.
13. Eisers hebben dit gemotiveerd bestreden. Voor zover van belang zullen de beroepsgronden die zij hebben aangevoerd, hierna besproken worden.
Het causale verband
14. Het verband tussen de bedreiging en ontvoering van eiser en de aanbesteding bestaat volgens de minister niet, omdat eiser vaag en summier heeft verklaard over wie op de aanbestedingsbijeenkomst aanwezig waren en het ongerijmd is dat eiser niemand kende. Ook zou eiser volgens de minister in de gelegenheid zijn geweest (achteraf) na te vragen wie er aanwezig waren.
15. Over de aanbestedingsbijeenkomst bij [B] heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt waarom eiser zou moeten weten of zijn ontvoerders aanwezig waren op deze bijeenkomst en/of waarom hij mensen die op de bijeenkomst aanwezig waren zou moeten kennen. In zijn verklaringen [9] heeft eiser er namelijk op gewezen dat hij via Mohammed eerder wat (reparatie) klusjes voor [B] heeft gedaan en dat dit zijn eerste aanbesteding was. Als Mohammed hem er niet op had gewezen, had hij zich niet eens aangemeld voor de aanbesteding. Ook heeft eiser verklaard dat de aanwezigen bij de aanbestedingsbijeenkomst chique geklede mensen waren en dat hij verder niets over hen weet, behalve dat er geen vrouwen waren. Daaruit kan worden afgeleid dat eiser van het bedrijf [B] enkel Mohammed kende. Waarom het volgens de minister ongerijmd is dat eiser niemand kende bij de aanbestedingsbijeenkomst is gelet op het voorgaande niet inzichtelijk. Dat de eigen zaak van eiser onderdeel van een familiebedrijf zou zijn (met verschillende vestigingen en een depot) en hij vanaf jonge leeftijd in de branche werkt, maakt dit niet anders. Daarmee is immers nog steeds niet inzichtelijk gemaakt waarom eiser de mensen op de aanbestedingsbijeenkomst zou moeten kennen.
16. Verder laat de minister ten onrechte negatief meewegen dat eiser geen navraag bij Mohammed heeft gedaan naar de mensen die op de aanbestedingsbijeenkomst aanwezig waren. Daarbij betrekt de rechtbank dat sprake is geweest van een kort tijdsbestek tussen de aanbestedingsbijeenkomst en de bedreiging en ontvoering van eiser. Uit eisers verklaringen [10] blijkt namelijk dat eiser na de aanbestedingsbijeenkomst bij terugkomst bij zijn zaak is bedreigd en dat hij daarvoor een klacht wilde indienen bij de Iraakse rechtbank. Omdat hij daarvoor niet de benodigde documenten had, is hij naar huis gegaan om deze te halen. Bij thuiskomst is hij ontvoerd. De minister heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe, in dit korte tijdsbestek, van eiser kon worden verwacht dat hij bij Mohammed zou informeren naar de aanwezigen bij de aanbestedingsbijeenkomst (waar wellicht de daders van de bedreiging en ontvoering tussen zouden kunnen zitten). Nog daargelaten dat de minister niet heeft gemotiveerd waarom van eiser überhaupt mocht worden verwacht dat hij navraag zou doen naar de aanwezigen bij de aanbestedingsbijeenkomst. Het ligt immers in de rede dat eiser na de bedreiging eerst hulp van de autoriteiten inschakelt en dat die autoriteiten nagaan wie bij de bedreiging zijn betrokken. Waarom van eiser ook nog eigen onderzoekhandelingen worden gevergd, in die zin dat hij zelf nagaat wie er bij de aanbesteding aanwezig waren, is zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
17. Waarom het ongerijmd is dat eiser heeft verklaard dat het simpel is in Karbala ergens achter te komen, terwijl hij ook heeft verklaard dat hij niemand bij de bijeenkomst van de aanbesteding kende, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank evenmin inzichtelijk gemaakt. Uit de verklaringen [11] van eiser blijkt dat eiser is gevraagd hoe zijn bedreigers erachter zijn gekomen dat hij de aanbesteding heeft gewonnen. Eiser legt dan uit dat dat niet moeilijk is omdat mensen uit dezelfde stad elkaar kennen en het simpel is om ergens achter te komen. Eiser verklaart verder dat als je in zijn stad ergens de naam van iemand geeft aan iemand anders, men dan veel details kan noemen over die persoon. Omdat eiser in de stad werkt, is dat volgens hem ook over hem bekend. Deze verklaringen gaan erover hoe eiser bekend zou kunnen zijn geraakt bij zijn bedreigers. De minister heeft daarmee niet inzichtelijk gemaakt waarom het ongerijmd is dat eiser zelf de mensen bij de aanbestedingsbijeenkomst niet kent. Temeer nu de aanwezigen bij de aanbesteding ook uit andere steden afkomstig kunnen zijn.
18. Gelet op het voorgaande heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom eiser het causale verband tussen de bedreiging en ontvoering en de aanbesteding bij [B] niet aannemelijk heeft gemaakt.
De daders van de bedreiging en ontvoering
19. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen dat eiser is bedreigd en ontvoerd heeft de minister betrokken dat eiser niet weet of de mensen die hem ontvoerd hebben op de aanbestedingsbijeenkomst aanwezig waren en dat eiser tegenstrijdig en ongerijmd heeft verklaard over de daders. Eiser zou namelijk wel gedetailleerd hebben verklaard over wat de daders hebben gezegd tijdens de autorit en over de ruimte waar hij werd vastgehouden, maar hij zou niet weten wie de daders waren. Verder vindt de minister het, in het kader dat eiser nog steeds wordt gezocht, tegenstrijdig dat eiser heeft verklaard dat de daders naar het huis van zijn ouders zijn gekomen, terwijl de daders zijn vader op straat hebben gezien. Met de aangeleverde filmpjes is de ontvoering volgens de minister evenmin onderbouwd. Omdat eiser niet duidelijk te zien is op de filmpjes, kunnen ze niet als ondersteunend bewijs dienen. De minister concludeert dat eiser summier en tegenstrijdig heeft verklaard over de daders van de bedreiging en ontvoering.
20. Voor de overwegingen dat eiser mensen op de aanbestedingsbijeenkomst zou moeten kennen dan wel dat het niet aannemelijk is dat hij niemand kent, verwijst de rechtbank naar de overwegingen hiervoor onder het causale verband. De minister heeft dit met de gegeven motivering niet inzichtelijk gemaakt. Daaruit volgt dat de minister evenmin inzichtelijk heeft gemaakt waarom eiser kan worden tegengeworpen dat hij niet weet of de mensen die hem hebben ontvoerd op de aanbestedingsbijeenkomst aanwezig waren.
21. Over de videobeelden heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat deze niet als ondersteunend bewijs voor de onderbouwing van de ontvoering van eiser kunnen worden gebruikt. De minister heeft namelijk niet betwist dat de beelden afkomstig zijn van beveiligingscamera’s van het huis van eisers en hun buren. Dit op zich maakt de kans al groter dat de persoon die op die videobeelden wordt ontvoerd, eiser betreft. Bovendien gaat het hier om een auto die parkeert bij de woning van eiser, waarbij de bestuurder wordt ontvoerd. Dit maakt het des te meer waarschijnlijker dat de persoon op de videobeelden eiser betreft. Dit wordt nog eens ondersteund door het feit dat de andere inzittende (die op de passagiersstoel zit) zichtbaar naar de woning rent en later met omwonenden naar buiten komt lopen. Bovendien ligt het ook niet voor de hand, en is in ieder geval niet door de minister gesteld noch onderbouwd, dat eiser in het bezit zou (kunnen) zijn gekomen van videobeelden van een ontvoering van een (willekeurige) derde. Tegen die achtergrond acht de rechtbank de kans dat de beelden eiser betreffen, aannemelijker dan dat de beelden betrekking hebben op een willekeurig derde persoon. De beelden passen verder ook binnen het asielrelaas van eiser. Dit betekent dat van de videobeelden een positieve bewijskracht uitgaat aangezien – gelet op het voorgaande – de beelden beter passen in het scenario dat het asielrelaas van eiser geloofwaardig is, dan in het scenario dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. Aldus volstaat de motivering van de minister, voor zover daarbij door de minister aan de videobeelden geen enkele bewijswaarde wordt toegekend, niet.
22. Voor zover de minister het tegenstrijdig vindt dat eiser heeft verklaard dat de daders naar het huis van zijn ouders zijn gekomen, terwijl de daders zijn vader op straat hebben gezien, is ook die tegenwerping onvoldoende gemotiveerd. Eiser heeft in de zienswijze namelijk aangegeven dat de vader in de straat waar de ouders wonen is aangesproken en niet, zoals de minister in de beschikking beweert, in de straat van eiser. In zoverre is het ook niet relevant dat eiser verder zou hebben verklaard dat de ontvoerders niet meer rond zijn huis zijn gesignaleerd. Ten overvloede wijst de rechtbank er verder op dat de minister, waar zij meent dat sprake is van tegenstrijdigheden in het asielrelaas, zij in het kader van de samenwerkingsplicht daarop eiser dient te bevragen. Zonder te hebben doorgevraagd kan een dergelijke tegenstrijdigheid niet aan eiser worden tegengeworpen. [12]
23. Voor zover eiser nog wordt tegengeworpen dat hij wel gedetailleerd zou hebben verklaard over wat de daders hebben gezegd tijdens de autorit en over de ruimte waar hij werd vastgehouden en de gelaatstrekjes van de daders in het geheugen van eiser zitten, maar hij niet zou weten wie de daders waren, terwijl hij tijdens de autorit naar beneden moest kijken en tijdens het verblijf in het huis geblindeerd was, houdt ook die tegenwerping geen stand. Eiser was tijdens de autorit immers niet geblindeerd en op de video’s is te zien dat eiser uit zijn auto is getrokken. Op die momenten heeft eiser dus de gezichten van (een deel van) de ontvoerders kunnen zien. Verder merkt de minister ook zelf op dat, gelet op het gegeven dat het huurlingen betroffen, eiser ze niet hoeft te kennen. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom de verklaringen van eiser tegenstrijdig en/of ongerijmd zijn.
Conclusie over het relevante element: bedreiging en ontvoering naar aanleiding van de aanbesteding
24. Omdat de minister gelet op het voorgaande onvoldoende heeft gemotiveerd dat de bedreiging en ontvoering niet geloofwaardig is, kan het bestreden besluit integraal geen stand houden. Ook bij eigen lezing van de verklaringen van eisers, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het asielrelaas niet geloofwaardig is. Desalniettemin zal de minister in de gelegenheid worden gesteld een nader besluit te nemen over de geloofwaardigheid en de gevolgen daarvan. Mocht de minister in de nieuw te nemen besluiten tot de conclusie komen dat het asielrelaas geloofwaardig wordt geacht, dan zal de minister in de verdere beoordeling ook acht dienen te slaan op artikel 31, vijfde lid, van de Vw.
25. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de minister bij de beoordeling van eisers verklaringen onvoldoende aandacht heeft besteed aan het feit dat eiser niet voldoende nachtrust heeft gehad (40 minuten geslapen) en dit van invloed kan zijn op zijn verklaringen. Als de minister eiser in een nieuw te nemen besluit weer wil tegenwerpen dat onder andere summier en/of tegenstrijdig is verklaard, dient met de psychische gesteldheid als gevolg van het slaapgebrek rekening te worden gehouden, dan wel dient te worden gemotiveerd waarom ondanks dat slaapgebrek summiere verklaringen en/of tegenstrijdigheden kunnen worden tegengeworpen. Van iemand die zo kort geslapen heeft, kan namelijk worden verondersteld dat hij minder scherp is bij het afleggen van verklaringen. In ieder geval kan niet worden uitgesloten dat slaapgebrek invloed op het verklaren kan hebben gehad. Mocht de minister desalniettemin van mening blijven dat summier en/of tegenstrijdig is verklaard, dan ligt het in de rede dat eiser op die onderdelen opnieuw of aanvullend nader wordt gehoord.

Conclusie en gevolgen

26. De minister heeft de aanvragen ten onrechte afgewezen als ongegrond. De beroepen van eisers zijn gegrond omdat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvragen te nemen, dat is aan de minister. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of andere besluiten (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
26.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, dat de minister nieuwe besluiten moet nemen en daarbij deze uitspraak in acht neemt.
26.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers beroepschriften heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Dit bedrag is voor eisers samen, omdat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb [13] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 2 november 2023;
- draagt de minister op nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings - Rassa, rechter, in aanwezigheid van
P.P. van Essen - van 't Ende, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.EHRM, 19 februari 1998, zaaknr 25894/94.
3.Vgl. EHRM 21 november 2001, zaaknr. 35763/97 (Al-Adsani vs UK), r.o. 60 en 61, Internationaal Strafhof (Trial Chamber II) 1 oktober 2013, ICC-01/04-01/07-3405-tENG (Prosecutor v. Katanga), r.o. 30 en Joegoslavië Tribunaal (ICTY) 10 december 1998, IT-95-17/1-A, r.o. 143 t/m 157.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664, rechtsoverweging 6.3.
5.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève, artikel 1a.
7.Zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingewet (Vw) 2000.
8.Vreemdelingenwet 2000.
9.Pagina 7, 21 en 22 van het Nader Gehoor.
10.Pagina 8 van het Nader Gehoor.
11.Pagina 22 van het Nader Gehoor.
12.Vgl. HvJ EU 22 november 2012, ECLI:EU:C:2012:744, r.o. 66. (M. t. Ierland), r.o. 66.
13.Besluit proceskosten bestuursrecht.