In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Hijma, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat er niet tijdig is beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres diende haar aanvraag in op 27 mei 2023, en volgens de wet had de minister binnen zes maanden moeten beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd op basis van WBV 2023/3. Eiseres heeft de minister op 30 augustus 2024 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50.
De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van toepassing is op asielaanvragen voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel van toepassing zijn, ondanks de Tijdelijke wet, en dat de minister dus een dwangsom kan worden opgelegd bij overschrijding van de beslistermijn. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 15 oktober 2024.