ECLI:NL:RBDHA:2024:16967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/658572 / HA ZA 23-1116
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van aanneemovereenkomst wegens oneerlijke handelspraktijk in bouwzaak tussen aannemer en consument

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is MRD Aannemersbedrijf B.V. (eiseres) in geschil met [naam,sub 1] en [naam,sub 2] (gedaagden) over een aanneemovereenkomst voor de verbouwing van een woning. De rechtbank heeft op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin MRD de gedaagden heeft aangeklaagd voor betaling van openstaande facturen. De rechtbank oordeelt dat de aanneemovereenkomst voor wat betreft het meerwerk vernietigd moet worden, omdat MRD niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over de kosten van het meerwerk, wat in strijd is met artikel 6:193b BW. De rechtbank stelt vast dat de gedaagden niet hoeven te betalen voor het meerwerk, omdat de kosten niet vooraf duidelijk zijn gemaakt. MRD heeft een bedrag van € 76.220,33 aan facturen gestuurd, waarvan de gedaagden slechts € 34.854,64 hebben voldaan. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden nog € 7.770,76 aan MRD moeten betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De vorderingen van de gedaagden in reconventie worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/658572 / HA ZA 23-1116
Vonnis van 2 oktober 2024
in de zaak van
MRD AANNEMERSBEDRIJF B.V., te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.M. Schouten-Hennen te Alkmaar,
tegen

1.[naam,sub 1]

2. [naam, sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.M.R. Balkenende te Den Haag.
Partijen zullen hierna MRD, [naam,sub 1] en [naam, sub 2] worden genoemd. Gedaagden zullen samen worden aangeduid als [naam,sub 1] c.s. (meervoud).

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 7 december 2023, met producties 1 tot en met 18,
  • de beslagstukken,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het tussenvonnis van 1 mei 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling is op 15 juli 2024 gehouden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken en naar voren is gebracht. De datum voor vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
MDR exploiteert een aannemersbedrijf. De enig aandeelhouder en bestuurder (DGA) van MDR is de neef van [naam,sub 1] (hierna: zijn neef).
2.2.
Partijen hebben mondeling een aanneemovereenkomst gesloten op 23 juni 2023 voor de verbouwing van de nieuw aangekochte woning van [naam,sub 1] c.s. aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
2.3.
MRD heeft vervolgens een begroting opgesteld die sloot op een bedrag van € 67.872,94. Op 4 juli 2023 hebben partijen de begroting besproken. Tijdens het gesprek heeft [naam,sub 1] aangegeven dat de begroting te hoog was. Tevens is afgesproken dat vanwege de familieband de kosten voor projectmanagement/uitvoerderswerkzaamheden niet in rekening zouden worden gebracht en dat de werkzaamheden op een termijn van 8 tot 10 weken zouden worden afgerond, waarbij MDR een voorbehoud heeft gemaakt in verband met sluiting en vakantie van leveranciers en onderaannemers vanwege de bouwvak.
2.4.
Op 8 juli 2023 heeft MDR, na aanpassing van de werkzaamheden een tweede versie van de begroting aan [naam,sub 1] voorgelegd. Deze begroting sloot op € 53.625,40 (incl. btw). [naam,sub 1] heeft deze begroting op 8 juli 2023 geaccepteerd en MRD is op 10 juli 2023 met de werkzaamheden begonnen.
2.5.
MDR heeft uiteindelijk voor een totaalbedrag van € 76.220,33 (incl. btw) aan facturen aan [naam,sub 1] c.s. gestuurd (ten bedrage van € 39.297,97, € 23.709,16 en € 13.213,20). Daarvan hebben [naam,sub 1] c.s. een bedrag van in totaal € 34.854,64 voldaan: op 26 juli 2023 een bedrag van € 25.174,64, op 30 juli 2023 een betaling van € 4.680 met daarbij de vermelding ‘schuifpui’ en op 1 september 2023 een contante betaling van € 5.000.
2.6.
De onderaannemers van MRD hebben per 1 september 2023 het werk voor MRD neergelegd omdat zij niet betaald kregen. MRD heeft vanwege de familieband tussen partijen de resterende werkzaamheden zelf opgepakt.
2.7.
Op 10 september 2023 heeft een vooroplevering plaatsgevonden. Diezelfde dag zijn [naam,sub 1] c.s. in de woning getrokken.
2.8.
Op 26 september 2023 en 5 oktober 2023 heeft MRD ingebrekestellingen gestuurd aan [naam,sub 1] c.s. Bij brief van 11 oktober 2023 hebben [naam,sub 1] c.s. MRD in gebreke gesteld en een beroep gedaan op opschorting.
2.9.
MRD heeft op 22 november 2023 ten laste van [naam,sub 1] c.s. conservatoir (derden)beslag gelegd onder ING Bank en op het voertuig van [naam,sub 1] c.s.
2.10.
Op 15 februari 2024 heeft het Bureau voor Bouwpathologie in opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar van [naam,sub 1] c.s. een briefrapport uitgebracht naar aanleiding van een onderzoek ter plaatse op 16 januari 2024 in aanwezigheid van (vertegenwoordigers van) partijen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
MRD vordert – samengevat en uitvoerbaar bij voorraad – dat de rechtbank [naam,sub 1] c.s. hoofdelijk:
veroordeelt tot betaling aan MRD van € 46.365,69, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum van iedere factuur tot aan de datum van volledige betaling, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen verschuldigde rente,
veroordeelt tot betaling aan MRD van de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 1.238,66, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente indien [naam,sub 1] c.s. dat bedrag niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis hebben voldaan.
veroordeelt tot betaling aan MRD van de kosten van deze procedure, de beslagkosten en de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente indien [naam,sub 1] c.s. dat bedrag niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis hebben voldaan.
3.2.
MRD legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen meerwerk zijn overeengekomen, reden waarom het openstaande bedrag dient te worden voldaan. Er is geen vaste prijs of een richtprijs overeengekomen, zodat een redelijke prijs verschuldigd is. Voor zover een richtlijs is overeengekomen heeft MRD die niet met meer dan 10% overschreden.
3.3.
[naam,sub 1] c.s. voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[naam,sub 1] c.s. vorderen – samengevat – dat de rechtbank voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
voor recht verklaart dat de verbintenis tot nakoming van de overeenkomst is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding c.q. dat de rechtbank deze overeenkomst omzet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding;
MRD veroordeelt tot betaling van € 18.888,10, althans na verrekening een bedrag van€ 117,34, althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 oktober 2023 (datum verzuim), althans de datum van de eis in reconventie tot aan de dag van betaling;
MRD veroordeelt tot vergoeding van de expertisekosten van € 2.831,40, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 februari 2024 (datum betaling), althans de datum van de eis in reconventie tot aan de dag van betaling;
het gelegde conservatoire beslag opheft, althans MRD gebiedt het beslag te doen opheffen door de gerechtsdeurwaarder binnen drie dagen na de dag waarop dit vonnis wordt gewezen, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat MRD hiermee in gebreke blijft;
subsidiair, uitsluitend indien de rechtbank onverhoopt van oordeel zou zijn dat er geen sprake is van verzuim aan de zijde van MRD,
5. MRD veroordeelt om binnen twee maanden na dit vonnis de overeenkomst met [naam,sub 1] c.s. na te komen en (alsnog) zorg te dragen voor een deugdelijke oplevering van de werkzaamheden in de woning van [naam,sub 1] c.s., een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel van gedaagde niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 150.000,00;
6. MRD veroordeelt tot betaling van € 1.210,00, althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de eis in reconventie tot aan de dag van betaling;
7. MRD veroordeelt tot vergoeding van de expertisekosten van € 2.831,40, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 februari 2024 (datum betaling), althans de datum van de eis in reconventie tot aan de dag van betaling;
8. het gelegde conservatoire beslag opheft, althans MRD gebiedt het beslag te doen opheffen door de gerechtsdeurwaarder binnen drie dagen na de dag waarop dit vonnis wordt gewezen, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat MRD hiermee in gebreke blijft;
9. MRD veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen een salaris voor de advocaat;
10. MRD veroordeelt tot betaling van de nakosten (krachtens artikel 237 lid 4 Rv), voor een bedrag van € 271,- dan wel, indien betekening plaatsvindt, van € 361,00 met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, MRD daarover de wettelijke rente zijn verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
3.6.
[naam,sub 1] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat het werk niet is opgeleverd, de aanneemsom € 53.625,40 bedraagt en er geen meerwerk is overeengekomen. Er is sprake van tekortkomingen van MRD, waardoor er nog kosten moeten worden gemaakt voor het afmaken van de werkzaamheden (gevorderd als vervangende schadevergoeding) en er gevolgschade die moet worden hersteld. Tevens worden expertisekosten gevorderd.
3.7.
MRD voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie
De overeengekomen werkzaamheden
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden zijn aangevangen op basis van de begroting van 8 juli 2023. Ook is niet in geschil dat vervolgens door [naam,sub 1] c.s. nog niet in die begroting opgenomen werkzaamheden zijn opgedragen. In geschil is wat daarvoor moest worden betaald, of het werk goed is uitgevoerd en – in het verlengde daarvan – wat partijen elkaar nog verschuldigd zijn.
4.2.
MRD betoogt dat vanwege opgedragen meerwerk tweemaal een nieuwe begroting is opgesteld en met [naam,sub 1] c.s. gedeeld via een persoonlijke pagina op de website van MRD. Volgens MRD is afgesproken dat [naam,sub 1] c.s. wekelijks zouden kijken op de persoonlijke pagina om te zien of de begroting was aangepast en zodoende wisten [naam,sub 1] c.s. dan ook dat er extra kosten in rekening werden gebracht voor het meerwerk. Dat meerwerk heeft volgens MRD betrekking op extra stuc- en sauswerk, extra installatiewerk en lakwerk en het leggen van een pvc-vloer. De uiteindelijke begroting kwam daarmee uit op een bedrag van € 70.460,73.
4.3.
[naam,sub 1] c.s. betwisten dat zij tijdig op de hoogte zijn gebracht van de gewijzigde begrotingen. Via het systeem was niet inzichtelijk wanneer de gewijzigde begrotingen zijn gedeeld en omdat alle begrotingen zijn gedateerd op 4 juli 2023 is ook niet te zien op welke datum de begrotingen zijn gewijzigd.
[naam,sub 1] c.s. doen een beroep op artikel 6:193c BW en stellen dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. [naam,sub 1] c.s. wijzen op een uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 8 februari 2023 (ECLI:NL:RBOVE:2023:2250) en stellen dat een schending van de informatieplicht door MRD ten aanzien van de prijs ingevolge artikel 6:193j lid 3 BW tot vernietiging van dat deel van de overeenkomst leidt en zij het meerwerk mogen behouden zonder dat daarvoor wordt betaald.
Oneerlijke handelspraktijk en meerwerk
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de aanneemovereenkomst is gesloten tussen een handelaar (MRD) en consumenten ( [naam,sub 1] c.s.). Op de aanneemovereenkomst zijn daarom de afdelingen 6.3.3A (oneerlijke handelspraktijken) en 6.5.2b (consumentenrechten) van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing [1] . De overeenkomst is vernietigbaar als die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen.
4.5.
Op grond van artikel 6:193b lid 2 BW is sprake van een oneerlijke handelspraktijk en handelt een aannemer onrechtmatig wanneer hij handelt in strijd met de eisen van professionele toewijding en het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt of kan worden beperkt, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen.
4.6.
In het onderhavige geval is het verwijt van [naam,sub 1] c.s. dat geen duidelijkheid is verschaft over de kosten van het meerwerk. Voor meerwerk geldt artikel 7:755 BW, dat ziet op door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk. Het artikel bepaalt dat de aannemer slechts een prijsverhoging in rekening mag brengen als hij de opdrachtgever daarop tijdig heeft gewezen, tenzij de opdrachtnemer de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen.
Omdat [naam,sub 1] c.s. consumenten zijn, zijn de afdelingen 6.3.3A en 6.5.2b BW eveneens van toepassing op meerwerk. Dat betekent dat MRD niet alleen vooraf had moeten wijzen op de noodzaak van een prijsverhoging voor het meerwerk, maar op grond van afdelingen 6.3.3A en 6.5.2b BW (artikel 6:193f sub b jo 6:230m lid 1 sub e BW) ook voldoende duidelijkheid had moeten verstrekken over de prijs van het meerwerk. Er is sprake van een misleidende omissie als bedoeld in artikel 6:193d lid 2 BW als MRD dat niet heeft gedaan.
4.7.
Krachtens artikel 6:193j lid 1 BW rust op MRD de bewijslast terzake van de materiële juistheid en volledigheid van de informatie die zij heeft verstrekt.
4.8.
MRD heeft in dit verband betoogd dat zij via de persoonlijke pagina van [naam,sub 1] c.s. op haar website tijdig de aangepaste begrotingen aan [naam,sub 1] c.s. kenbaar heeft gemaakt. [naam,sub 1] c.s. hebben dat betwist.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat de verschillende begrotingen die MRD in het geding heeft gebracht allemaal zijn gedateerd op 4 juli 2023, zodat niet duidelijk is wat de datum is waarop die begrotingen zijn gemaakt, dan wel aangepast. Daarmee heeft MRD naar het oordeel van de rechtbank op een onvoldoende duidelijke en voor [naam,sub 1] c.s. onvoldoende kenbare wijze gewezen op de prijsverhogingen. Bovendien blijkt niet dat [naam,sub 1] c.s. voorafgaand aan de uitvoering van het meerwerk expliciet met de daarmee gemoeide prijsverhoging hebben ingestemd. Uit de door MRD in het geding gebrachte WhatsApp-correspondentie volgt dat in ieder geval niet.
Vernietiging van de meerwerkovereenkomsten en de gevolgen daarvan
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aanneemovereenkomst op grond van artikel 6:193j lid 3 BW gedeeltelijk, namelijk voor wat betreft het voornoemde meerwerk, moet worden vernietigd omdat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk aangezien de kosten van het meerwerk niet vooraf voldoende duidelijk kenbaar zijn gemaakt.
4.11.
Het meerwerk heeft, blijkens de door MRD in het geding gebrachte begrotingen, betrekking op de volgende posten (ex btw):
1. Kozijn en deur (00.04) € 450,00
2. Vloer (00.05) € 6.160,00
3. Installatie (00.09) € 2.484,00
4. Smeerwerk (00.11) € 1.579,50
5. Saus en Spuitwerk en Lakwerk (00.12)
€ 3.240,00 +
Totaal € 13.913,50 [2]
4.12.
De rechtbank constateert dat er een niet nader toegelicht verschil is tussen het uiteindelijke gedeclareerde bedrag van € 76.220,33 (incl. btw) en de optelsom van de oorspronkelijke begroting van € 53.625,40 en het gestelde meerwerk van € 13.913,50 (ex. btw; uitgaande van 21% btw uitkomend op € 16.835,34), te weten € 70.460,74. Het gaat om een verschil van € 5.759,59. De rechtbank zal uitgaan van de oorspronkelijke begroting en meerwerk van € 13.913,50 (ex btw).
4.13.
Artikel 3:53 BW ziet op de gevolgen van vernietiging van de meerwerkovereenkomsten. Op grond van lid 2 van dat artikel kan de rechter, indien de reeds ingetreden gevolgen van een rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden,
desgevraagdaan een vernietiging geheel of ten dele haar werking ontzeggen. De rechter kan van zijn ontzeggingsbevoegdheid slechts gebruik maken als een der partijen dat verlangt. MRD heeft een dergelijk verzoek niet gedaan, zodat de rechtbank aan toepassing van lid 2 van artikel 3:52 BW niet toekomt. Het gevolg is dat [naam,sub 1] c.s. niet hoeven te betalen voor (de kosten van) het meerwerk.
4.14.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van MRD dat partijen een richtprijs overeen zijn gekomen zodat [naam,sub 1] c.s. rekening moesten houden met hogere kosten en daarmee hebben ingestemd. Uit de stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat dat partijen een vaste prijs zijn overeengekomen. In de begroting van € 53.625,40 staat nergens dat het gaat om richtprijzen. Bovendien is de oorspronkelijke begroting op verzoek van [naam,sub 1] c.s. naar beneden aangepast. Daaruit volgt dat [naam,sub 1] c.s. duidelijkheid wensten over de hoogte van de te verwachten kosten. Onder die omstandigheden ligt het – zonder nadere toelichting die MRD niet heeft gegeven – niet voor de hand dat [naam,sub 1] c.s. zouden hebben ingestemd met richtprijzen die uiteindelijk nog 10% hoger zouden kunnen uitvallen. Dat zou immers betekenen dat de begroting nog zou kunnen oplopen tot € 58.987,94 en dus hoger zou uitkomen dan het bedrag van € 55.000,00, waarvan MRD stelt dat dit het bouwdepot was waarover [naam,sub 1] c.s. beschikten.
Gebreken in de uitvoering, schadevergoeding en expertisekosten
4.15.
Omdat [naam,sub 1] c.s. niet voor het meerwerk hoeven te betalen, zijn zij op basis van de oorspronkelijk overeengekomen begroting een aanneemsom verschuldigd van € 53.625,40. Zij hebben daarvan € 34.854,64 voldaan zodat nog een bedrag van € 18.770,76 onbetaald is gebleven.
4.16.
[naam,sub 1] c.s. hebben een beroep gedaan op opschorting van hun verplichting tot betaling van het nog openstaande bedrag, dat zij willen verrekenen met schadevergoeding die zij vorderen van MDR vanwege gebreken in de uitvoering van het werk. Zij stellen dat zij de verbintenis tot nakoming van de overeenkomst hebben omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding en als schadevergoeding vorderen zij een bedrag van € 18.888,10. Dat is onderbouwd met een rapport van een door hen ingeschakelde deskundige die gebreken in het werk heeft benoemd en de kosten van herstel heeft begroot.
MRD betwist de door [naam,sub 1] c.s. gestelde gebreken. Volgens MRD hoeven alleen nog afrondende werkzaamheden te worden verricht en is daarmee slechts een paar honderd euro gemoeid. Het gaat dan om het schoonmaken en verwijderen van verfspatten, het plaatsen van een cilinderslot in de schuifpui, het plaatsen van plinten, en het zorgen voor een afwerking op verschillende punten (kitwerk en aflakken van trap en kozijnen).
4.17.
De rechtbank stelt vast dat MRD erkent dat er nog werkzaamheden moeten worden uitgevoerd en niet heeft bestreden dat [naam,sub 1] c.s. aanspraak kunnen maken op vervangende schadevergoeding. Tussen partijen is in geschil hoeveel geld daarmee is gemoeid. Verder is er met betrekking tot een aantal punten discussie over de vraag door wie de gebreken zijn ontstaan: door aangeleverde (verkeerde) informatie door [naam,sub 1] c.s. of door verkeerde uitvoering door MRD. Het gaat daarbij in het bijzonder om leidingwerk in de keuken en de wasbak in het toilet. Met betrekking tot een aantal gestelde gebreken betwist MRD dat die onderdeel vormden van de aanneemovereenkomst (inclusief het meerwerk).
4.18.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door MRD hebben [naam,sub 1] c.s. naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd dat alle door hun deskundige genoemde gebreken als tekortkoming zijn toe te rekenen aan MRD. Dit geldt in ieder geval voor de gebreken die samenhangen met het leidingwerk in de keuken en de wasbak in het toilet en de gebreken die betrekking hebben op onderdelen waarvan MRD gemotiveerd heeft betwist dat die onderdeel zijn van het aangenomen werk. Verder geldt dat een deel van de gestelde gebreken ziet op (afrondende) werkzaamheden die op grond van de aanneemovereenkomst nog zouden moeten worden uitgevoerd en zijn verdisconteerd in de aanneemsom.
4.19.
Nu het op basis van de beschikbare informatie niet mogelijk is om de exacte schade ten gevolge van gebreken in de uitvoering van het werk vast te stellen, zal de rechtbank overgaan tot een schatting van de schade. De rechtbank is van oordeel dat de deskundige bij een aantal gebreken de herstelduur en daarmee de kosten (veel) te hoog heeft begroot (bijvoorbeeld het vervangen van een plug van een wastafel voor € 250,00 en het verwijderen van verfvlekken voor € 1.210,00 (incl. btw)). De rechtbank schat de voor vergoeding in aanmerking komende schade als gevolg van de gebreken in redelijkheid op € 8.000,00 (incl. btw).
4.20.
[naam,sub 1] c.s. vorderen ook vergoeding van de kosten van het briefrapport van het Bureau voor Bouwpathologie. De rechtbank zal de kosten in verband daarmee slechts gedeeltelijk toewijzen, nu het rapport slechts ten dele bruikbaar was voor het vaststellen van de schade ten gevolge van de gebreken. Een bedrag van € 2.000,00 (incl. btw) komt voor vergoeding in aanmerking.
4.21.
Tot slot geldt dat MRD een deel van de aangenomen werkzaamheden nu niet meer hoeft af te maken, zodat zij in verband daarmee ook geen recht heeft op betaling van de daarop betrekking hebbende aanneemsom. De rechtbank is van oordeel dat met deze werkzaamheden een hoger bedrag is gemoeid dan slechts de door MRD gestelde paar honderd euro en schat de bespaarde kosten op een bedrag van € 1.000,00 (incl. btw).
4.22.
Dit alles betekent dat een bedrag van € 11.000,00 in mindering komt op de nog openstaande aanneemsom van € 18.770,76, zodat een bedrag van € 7.770,76 resteert. [naam,sub 1] c.s. dienen dit bedrag nog aan MRD te voldoen.
4.23.
De rechtbank is van oordeel dat [naam,sub 1] c.s. onder de gegeven omstandigheden terecht zijn overgegaan tot opschorting van hun betalingsverplichting nadat zij op 1 oktober 2023 MRD in gebreke heeft gesteld in verband met de gebreken en opleverpunten. Om die reden zijn [naam,sub 1] c.s. pas wettelijke rente verschuldigd met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis.
Buitengerechtelijke kosten
4.24.
De vordering van MRD tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal – mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal – worden afgewezen. MRD heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan MRD vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Slotsom en proceskosten
4.25.
De vordering van MRD (in conventie) wordt voor een deel toegewezen. Het beroep op verrekening van [naam,sub 1] c.s. in conventie slaagt deels en hun vordering tot betaling van schadevergoeding is meegenomen bij de beoordeling van de vordering van MRD.
Om die reden hebben [naam,sub 1] c.s. geen belang meer bij hun vorderingen in reconventie die daarop betrekking hebben, zodat die worden afgewezen.
4.26.
De vordering van [naam,sub 1] c.s. tot opheffing van de gelegde conservatoire beslagen wordt afgewezen omdat er geen grond is om te oordelen dat die beslagen ten onrechte zijn gelegd.
4.27.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de DGA van MRD en [naam,sub 1] familie van elkaar zijn en in het feit dat partijen over en weer op punten in het ongelijk gesteld worden aanleiding om de proceskosten, de in conventie gevorderde beslagkosten daaronder begrepen, te compenseren in die zin dat beide partijen de eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [naam,sub 1] c.s. om aan MRD een bedrag van € 7.770,76 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) met ingang van 17 oktober 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders door MRD gevorderde af;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [naam,sub 1] c.s. af;
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.

Voetnoten

1.Afdeling 6.5.2b is van toepassing omdat het hier geen ingrijpende renovatie betreft, zie HvJ EU, 14 mei 2020, C-208/19, ECLI:EU:C:2020:382.
2.Overigens heeft MRD ook een overzicht opgedragen meerwerk en aanpassingen begrotingen (productie 17) overgelegd, waar het meerwerk sluit op € 13.991.79 (ex btw).