ECLI:NL:RBDHA:2024:16984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.30558
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag met verwijzing naar Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft.

De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Frankrijk, dat niet tijdig heeft gereageerd, wat wordt gezien als acceptatie van het verzoek.

Eiseres heeft aangevoerd dat de minister ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen en dat haar belangen niet voldoende zijn meegewogen. De rechtbank oordeelt echter dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en dat eiseres de gelegenheid heeft gehad om te reageren. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de minister niet voldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, zoals haar zwangerschap en de situatie van haar kind.

Daarnaast heeft eiseres betoogd dat de leefomstandigheden in Frankrijk in strijd zijn met internationale verplichtingen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar specifieke situatie in Frankrijk leidt tot schending van haar rechten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30558

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer 1],

mede namens haar minderjarige kind, [minderjarige], V-nummer: [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en P.A. Oronsaye als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
Mocht de minister gebruik maken van een standaard voornemen?
Wat is het betoog van eiseres?
5. Eiseres stelt dat de minister ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen, waarbij niet inhoudelijk op de door haar tijdens het aanmeldgehoor genoemde bezwaren is ingegaan, zoals dat zij tijdens haar zwangerschap op straat is gezet. De belangen van eiseres zijn dan ook niet voldoende in acht genomen. Dit is volgens eiseres in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juni 2024. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Hoewel het duidelijker zou zijn als de minister al in het voornemen kenbaar op de verklaringen van eiseres in zou gaan, neemt dit niet weg dat het voornemen een voorbereidingshandeling is, namelijk een mededeling van feitelijke aard die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Eiseres heeft door middel van het indienen van een zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De minister moet vervolgens alles wat tijdens het aanmeldgehoor en in de zienswijze naar voren is gebracht betrekken bij het bestreden besluit. Eiseres heeft daarom ook geen rechtsmiddel gemist en het enkele feit dat niet alle verklaringen van eiseres tijdens het aanmeldgehoor kenbaar zijn betrokken bij het voornemen kan daarom op zichzelf niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023. [4] Dat deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, daar in de uitspraak van 3 juni 2024 anders over denkt leidt niet tot een ander oordeel, aangezien het aan deze rechtbank en zittingsplaats is zich een eigen oordeel te vormen. Daarbij komt dat de minister heeft aangegeven hoger beroep te hebben ingesteld tegen die uitspraak. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Wat is het betoog van eiseres?
6. Eiseres betoogt dat het niet zeker is dat Frankrijk het claimverzoek heeft ontvangen, zodat de verantwoordelijkheid niet vast staat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6.1.
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier een bevestiging bevindt van 3 april 2024, waaruit blijkt dat de Franse autoriteiten het terugnameverzoek van de minister hebben ontvangen. De enkele stelling van eiseres op zitting, dat er altijd wat twijfel is over de digitale communicatie, is onvoldoende reden om anders te oordelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
Wat is het betoog van eiseres?
7. Eiseres voert aan dat in Frankrijk de leefomstandigheden waaraan zij zal worden blootgesteld in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest, aangezien sprake is van een gebrek aan opvang. Eiseres wijst er daarbij op dat zij als alleenstaande moeder met een jonge baby, kwetsbaar is. De minister moet daarom aanvullende garanties vragen. Ook stelt eiseres dat sprake is van andere misstanden en onvolkomenheden, zoals de omstandigheden tijdens detentie en dat zij en haar kind onvoldoende verzekerd zullen zijn van medische en andere hulp. Eiseres wijst ter toelichting op de verklaringen die ze tijdens het aanmeldgehoor heeft afgelegd, eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juni 2024 en het AIDA Country Report France, van mei 2024. Eiseres stelt dat ze heeft geprobeerd te klagen, maar dat dit niet (verder) van haar kan worden verlangd, aangezien ze verstoken was van alle vormen van hulp en bijstand.
Wat is het standpunt van de minister?
7.1.
De minister stelt zich hierover – kort samengevat – op het standpunt dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7.2.
De minister mag in beginsel ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiseres moet aannemelijk maken dat dit in haar geval niet kan.
7.3.
De minister is in het bestreden besluit en op zitting ingegaan op de stukken waar eiseres naar heeft verwezen. Hij heeft laten weten wat hij vindt van de leefomstandigheden en de kwaliteit van de asielprocedure in Frankrijk. De minister heeft voldoende gemotiveerd dat uit die stukken niet blijkt dat Frankrijk in het algemeen de internationale verplichtingen niet nakomt. Dit wordt door eiseres ook niet zozeer bestreden.
7.4.
De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat zij en haar kind als bijzonder kwetsbaar moeten worden aangemerkt in de zin van het arrest Tarakhel van het EHRM. [5] Het EHRM heeft in dit arrest immers uiteengezet dat kinderen al vanwege hun minderjarigheid bijzonder kwetsbaar zijn. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat Frankrijk in haar specifieke geval de internationale verplichtingen schendt en dat de minister aanvullende garanties zou moeten vragen. Daarvoor vindt de rechtbank allereerst van belang dat het arrest Tarakhel betrekking heeft op Italië en dat de situatie daar niet te vergelijken is met die in Frankrijk. Met het accepteren van de Dublinclaim hebben de Franse autoriteiten bovendien verplicht zich te zullen houden aan de internationale verplichtingen. Verder blijkt uit het AIDA rapport van mei 2024 [6] dat bij het toedelen van de beschikbare opvangplekken rekening wordt gehouden met individuele omstandigheden en kwetsbaarheid. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiseres en haar minderjarige kind direct herkenbaar zijn als bijzonder kwetsbare personen. Eiseres heeft bovendien in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming kunnen indienen, waarop ook een beslissing is genomen en zij heeft gedurende deze procedure opvang gekregen. Eiseres heeft weliswaar verklaard dat deze opvang werd beëindigd, maar dit was blijkens haar verklaringen omdat zij was uitgeprocedeerd. Eiseres heeft toen haar spullen verkocht en is uit Frankrijk vertrokken. Ook zou eiseres in Frankrijk uit een woning zijn gezet, maar de reden daarvan was dat ze daar niet mocht verblijven. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij en haar kind na overdracht geen opvang zullen krijgen.
7.5.
Als uitgangspunt geldt verder dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt niet opgaat. Eiseres is daar niet in geslaagd. Uit de overgelegde medische stukken blijkt niet dat eiseres op dit moment onder behandeling staat of dat een eventuele behandeling niet adequaat in Frankrijk zou kunnen plaatsvinden. Ook blijkt uit de stukken niet dat eiseres niet zelfredzaam is en geen hulp zou kunnen vragen.
7.6.
Dat eiseres bij overdracht naar Frankrijk terecht zal komen in een situatie zoals bedoeld in het Jawo-arrest [7] heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar de detentieomstandigheden in Frankrijk maakt dit niet anders, alleen al omdat eiseres dit niet nader heeft geconcretiseerd en niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in detentie terecht zal komen. De minister hoefde geen individuele garanties te vragen, heeft kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Frankrijk de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is overdracht van eiseres aan Frankrijk van onevenredige hardheid?
Wat is het betoog van eiseres?
8. Eiseres voert aan dat overdracht aan Frankrijk in dit geval onevenredig hard is. Zij stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat zij een alleenstaande moeder is, in combinatie met haar medische situatie zich verzet tegen overdracht aan Frankrijk.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8.1.
Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in deze verordening. Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens paragraaf C2/5 van de Vc [8] maakt de minister niet snel gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
8.2.
De minister heeft in redelijkheid kunnen beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Frankrijk. Hiervoor verwijst de rechtbank naar wat onder 7.4 tot en met 7.6 van deze uitspraak is overwogen. Eiseres heeft geen andere bijzondere omstandigheden aangedragen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Bruins, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Korporaal-Wisman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Tarakhel tegen Zwitserland, 4 november 2024, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712
6.Pagina 133 en 134
7.HvJ EU, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218
8.Vreemdelingencirculaire 2000