ECLI:NL:RBDHA:2024:17027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
24/3303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek schadefonds geweldsmisdrijven wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft eiser, die slachtoffer is geworden van een poging tot doodslag, een herzieningsverzoek ingediend bij de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had eerder een aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds ingediend, welke was afgewezen omdat hij al een schadevergoeding van de verdachte had ontvangen. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, waardoor het besluit in rechte vaststaat. Op 17 november 2023 heeft eiser een verzoek tot herziening ingediend, maar dit werd door verweerder afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening konden rechtvaardigen.

Eiser betoogde dat er wel nieuwe feiten waren, namelijk dat zowel de rechtbank als het gerechtshof in de strafprocedure een schadevergoeding aan hem hadden toegekend, zonder rekening te houden met een eerder betaald bedrag door de verdachte. De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die tot een andere beslissing konden leiden. De rechtbank benadrukte dat een uitspraak van een rechterlijke instantie op zich geen nieuw gebleken feit is en dat eiser zijn argumenten eerder had moeten aanvoeren in de bezwaarprocedure.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het herzieningsverzoek had afgewezen en dat het beroep ongegrond was. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3303

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L.A. Alderlieste),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe).

Inleiding

1. Bij besluit van 20 december 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om herziening van een eerder besluit tot weigering van een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg), afgewezen.
1.1.
Bij besluit van 20 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 21 augustus 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Bij die aanvraag heeft eiser aangegeven dat hij op 26 mei 2018 slachtoffer is geworden van een poging tot doodslag. De aanvraag is op 8 februari 2019 door verweerder afgewezen, omdat eiser al een schadevergoeding van de verdachte zou hebben ontvangen. Dat bedrag was ook hoger dan dat verweerder zou hebben uitgekeerd. Tegen deze afwijzing heeft eiser geen bezwaar gemaakt. Dit besluit staat dan ook in rechte vast.
2.1.
Op 17 november 2023 heeft eiser een verzoek tot herziening van het eerdere afwijzende besluit ingediend. Deze herhaalde aanvraag is door verweerder afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De aanvraag bevatte volgens verweerder geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. In het bestreden besluit is verweerder bij deze conclusie gebleven.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser meent dat er wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat verweerder het eerdere besluit moet herzien. Hij voert daartoe aan dat zowel de rechtbank als het gerechtshof in de strafprocedure een schadevergoeding aan hem hebben toegekend, zonder daarbij rekening te houden met een bedrag dat al betaald zou zijn door de verdachte. Hieruit zou blijken dat beide instanties het verhaal van eiser, namelijk dat hij geen schadevergoeding heeft ontvangen van de verdachte, geloofwaardig achten. Dit zou voor verweerder aanleiding moeten zijn om het eerdere afwijzende besluit te herzien.
Wat zijn de regels?
4. Als na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt ingediend, moet de aanvrager daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermelden. [1] Het moet dan gaan om nieuwe feiten of omstandigheden die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding kunnen geven. Als er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan de aanvraag worden afgewezen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat sprake is van een herhaalde aanvraag. Gelet op de door verweerder gehanteerde afwijzingsgrond zal de rechtbank beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. [3] Als dat niet het geval is dan zal rechtbank beoordelen of het bestreden besluit evident onredelijk is. [4]
5.1.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die vóór dat besluit niet konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. [5]
5.2.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser aan zijn verzoek geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft de eerdere aanvraag van eiser afgewezen omdat de schade al was vergoed door de verdachte. Verweerder baseerde zich voor dit besluit onder meer op de verklaring van eiser en het dossier van de politie. Tegen het afwijzende besluit heeft eiser toen geen bezwaar gemaakt. Eiser had zijn betoog dat de schade nog niet was vergoed in bezwaar kunnen en moeten aanvoeren. Het betoog is daarmee op zichzelf geen nieuw feit of veranderde omstandigheid dat tot herziening zou moeten leiden.
5.3.
Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat uit vaste jurisprudentie volgt dat een uitspraak van een rechtelijke instantie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is. [6] De uitspraken waarnaar eiser verwijst kunnen dan ook niet als zodanig worden aangemerkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat zelfs als dat wel het geval zou zijn uit deze uitspraken niet expliciet blijkt dat eiser niet eerder al een schadevergoeding heeft ontvangen.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet is gebleken. In wat eiser verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat de weigering van verweerder om terug te komen op de rechtens onaantastbare afwijzing evident onredelijk is. Dat eiser voor de uitbetaling van de schadevergoeding die hem door de strafrechter is toegekend de afloop van het cassatieberoep moet afwachten is daartoe onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

6. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat eisers verzoek om herziening wordt afgewezen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De afwijzing van het herzieningsverzoek is ook niet evident onredelijk te achten. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.D. Timmermans, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
2.Artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
3.Als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2016:3131).
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:663 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2020:663).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3387 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2016:3387) en uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1503 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2015:1503).