ECLI:NL:RBDHA:2024:17078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
AWB – 22 _ 3314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag BPM en vergoeding immateriële schade

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, die een aanslag op de belasting van personenauto’s en motorrijtuigen (BPM) had gehandhaafd. De rechtbank Den Haag heeft op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de voldoening van BPM voor een BMW 4-serie Coupé, waarvoor zij € 6.492 had voldaan. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende feiten had aangevoerd om een vermindering van de verschuldigde belasting te rechtvaardigen. Eiseres stelde dat de rechtbank en de Hoge Raad niet bevoegd waren om het Unierecht uit te leggen, maar de rechtbank volgde deze stelling niet. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op teruggaaf van BPM en dat haar verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn gegrond was. Eiseres kreeg een schadevergoeding van € 1.000 toegewezen, evenals een proceskostenvergoeding van € 218,75. De rechtbank droeg de verweerder op om het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/3314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van de Belastingen van personenauto’s en motorrijtuigen (Bpm).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2022 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2023.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde in het bijzijn van [naam 1] en
[naam 2] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] en
mr. [naam 4] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft ter zake van de registratie van een BMW 4-serie Coupé M440i xDrive (de auto) op aangifte € 6.492 aan Bpm voldaan. De verschuldigde Bpm is berekend aan de hand van de koerslijst Autotelex Pro De datum van eerste toelating van de auto is 16 november 2020. In de aangifte is eiseres uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 50.503.

Geschil2.In geschil is de hoogte van de verschuldigde Bpm

Beoordeling van het geschil
Het Europese recht
3. Eiseres stelt dat de rechtbank en de Hoge Raad niet bevoegd zijn het Unierecht uit te leggen zodat de rechtbank en de Hoge Raad eerst prejudiciële vragen moet dan wel hadden moeten stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. De rechtbank en de Hoge Raad zijn niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen. De rechtbank ziet in al hetgeen eiseres heeft aangevoerd ook geen reden om prejudiciële vragen aan het HvJ EU te stellen.
4. Zoals uit het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1277) volgt, is de stelling van eiseres dat sprake is van een met artikel 110 VWEU strijdig verschil in heffingsmodaliteiten onjuist.
Bewijslastverdeling
5. De rechtbank stelt voorop dat uit de arresten van de Hoge Raad van 12 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:847) en 21 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1695) volgt dat op de belastingplichtige die zich beroept op een vermindering van de door hem op aangifte voldane Bpm, de plicht rust om feiten te stellen en, zo nodig, aannemelijk te maken die kunnen leiden tot een vermindering van de verschuldigde belasting.
Handelsinkoopwaarde
6. Eiseres stelt dat zij bij de aangiften ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid bij de koerslijst AutotelexPro de slechte staat van het interieur en exterieur van de auto’s aan te vinken. Eiseres heeft echter geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen blijken dat de staat van het interieur en exterieur van de auto’s inderdaad zodanig slecht is dat een waardevermindering op de koerslijst gerechtvaardigd is. Anders dan eiseres kennelijk meent, mag daar niet standaard van worden uitgegaan (Gerechtshof Den Haag 15 juli 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1449 en HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1383).
7. In haar pleitnotitie stelt eiseres een korting op de verschuldigde belasting voor van 5%, zijnde € 325. Nu eiseres dit bedrag op geen enkele wijze met voor de rechtbank inzichtelijke stukken heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding tot een dergelijke vermindering.
Ex-rental
8. Eiseres stelt dat bij het bepalen van de handelsinkoopwaarde moet worden uitgegaan van een ex-rental voertuig. De rechtbank kan deze stelling niet volgen. Gesteld noch gebleken is dat onderhavige auto een ex-rental is. Een niet ex-rental auto bevindt zich ten opzichte van ex-rental auto’s niet in een concurrentieverhouding als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 19 december 2013. [1] Er is dan ook geen aanleiding desalniettemin uit te gaan van een voertuig met een verhuurverleden.
Rentevergoeding over teruggaaf
9. Gelet op het feit dat eiseres geen recht op een teruggaaf van Bpm heeft, behoeven haar stellingen over een rentevergoeding over teruggaaf geen behandeling.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Immateriële schade
11. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is op 29 maart 2021 door verweerder ontvangen, zodat de redelijke termijn met ruim negen maanden is overschreden. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000. De termijnoverschrijding is geheel aan de bezwaarfase toe te rekenen.
12. Nu aan eiseres een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend, ziet de rechtbank aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023 [2] en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor van 0,25).
13. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank tevens aanleiding het betaalde griffierecht aan eiseres te laten vergoeden. De stelling van eiseres dat de hoogte van het griffierecht moet worden afgestemd op de hoogte van de onderliggende vordering, behoeft daarom geen behandeling. Voor een rentevergoeding over het griffierecht bestaat geen aanleiding op grond van het nationale recht. Ook het Unierecht dwingt niet tot vergoeding van dergelijke rente. [3] De rechtbank honoreert die aanspraak wel in zoverre dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht niet aan eiseres wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. Dit heeft ook te gelden voor de overige op grond van deze uitspraak aan eiseres te betalen vergoedingen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op de vergoeding en de proceskosten te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden;
- bepaalt dat de termijn voor de vergoeding van de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na datum van deze uitspraak, dan wel, indien dit een later gelegen datum is, vier weken na de datum waarop opgaaf is gedaan van een bankrekening op naam van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Emden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 januari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2013:857.
3.Hoge Raad 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:623.