ECLI:NL:RBDHA:2024:17422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.22696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod dat de minister op 2 mei 2024 aan hem heeft opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank toetst of de minister het terugkeerbesluit en inreisverbod rechtsgeldig heeft opgelegd. Eiser betoogt dat het besluit niet rechtsgeldig is omdat het niet ondertekend is en de digitale handtekening ontbreekt. De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van ondertekening geen wettelijk vereiste is voor de rechtskracht van het besluit, maar dat het wel een gebrek vormt. Dit gebrek wordt gepasseerd omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank concludeert dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij een inreisverbod van twee jaar kan opleggen, omdat eiser de vrije termijn met meer dan negentig dagen heeft overschreden. Eiser's beroepsgronden worden ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod dat de minister op 2 mei 2024 aan hem heeft opgelegd.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod mocht opleggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Besluitvorming
5. Aan eiser is op 2 mei 2024 een terugkeerbesluit uitgevaardigd met een inreisverbod van twee jaar. Het terugkeerbesluit met inreisverbod is door een systeemfout niet ondertekend. De minister heeft daarom nogmaals het besluit aangemaakt op 3 juni 2024 en ondertekend.
Inreisverbod en terugkeerbesluit
6. Eiser betoogt dat het terugkeerbesluit en inreisverbod niet rechtsgeldig zijn en dat het besluit niet rechtsgeldig is uitgereikt. Het besluit is niet ondertekend, de digitale handtekening is niet zichtbaar en de datum en het tijdstip ontbreken ook. Daarnaast is het inreisverbod niet deugdelijk gemotiveerd. De enkele stelling dat eiser de vrije termijn met drie dagen heeft overschreden, is onvoldoende. Een inreisverbod van twee jaar kan alleen worden opgelegd als de vrije termijn met meer dan negentig dagen is overschreden.
6.1.
Het betoog van eiser slaagt niet. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat omdat ondertekening geen wettelijk vereiste is voor een terugkeerbesluit, het ontbreken daarvan niet betekent dat aan het besluit het besluitkarakter moet worden ontzegd. [2] Het niet-ondertekende besluit van 2 mei 2024 heeft dus rechtskracht gekregen. Maar het ontbreken van de ondertekening leidt wel tot een gebrek in het besluit, omdat het besluit kenbaar en toetsbaar moet zijn. Door het ontbreken van de ondertekening heeft eiser niet kunnen controleren of het besluit door een bevoegd persoon is genomen. De rechtbank ziet aanleiding om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. De minister zou ook met ondertekening hetzelfde besluit hebben genomen. Dit blijkt ook uit het nogmaals aangemaakte besluit van 3 juni 2024 dat is ondertekend. Bovendien was eiser op de hoogte van het besluit van 2 mei 2024 en heeft hij tijdig beroep ingediend. Eiser is door het gebrek dus niet in zijn belangen geschaad.
6.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij aan eiser een inreisverbod van twee jaar oplegt. De minister kan een inreisverbod uitvaardigen als een vreemdeling de vrije termijn met meer dan drie dagen heeft overschreden. [3] Bij een overschrijding van de vrije termijn met meer dan negentig dagen bedraagt het inreisverbod ten hoogste twee jaren. [4] De minister heeft daarbij betrokken dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij zich in ieder geval vanaf september 2023 op het grondgebied van Schengen bevindt. Hij heeft de vrije termijn overschreden met meer dan negentig dagen. Daarom kon de minister een inreisverbod van twee jaar opleggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ophouding
7. Eiser betoogt dat onduidelijk is wat aan de ophouding ten grondslag ligt. Een keuzemogelijkheid zoals in het formulier M105D staat, is juridisch niet mogelijk. Het tijdstip einde ophouding ontbreekt op het formulier. Ook staat erin dat eiser niet zou zijn verhoord, terwijl er wel een proces verbaal van verhoor is van 2 mei 2024.
7.1.
De rechtbank beperkt zich in deze procedure tot de toetsing van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit en het inreisverbod. De toetsing van de rechtmatigheid van de ophouding ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Hiervoor dient afzonderlijk beroep tegen te worden aangetekend en dit is niet gebeurd. De beroepsgronden die eiser heeft gericht tegen de ophouding laat de rechtbank daarom onbesproken.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Vanwege het onder 6.1. geconstateerde gebrek in het bestreden besluit bestaat aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Die vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Gooijer, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zie uitspraak van de Afdeling van 6 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4082.
3.Artikel 66a, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en paragraaf A4/2.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Artikel 6.5a, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.