ECLI:NL:RBDHA:2024:17554

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
NL23.33554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag met zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken in beoordeling geloofwaardigheid asielrelaas en recht op respect voor familie- en gezinsleven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 23 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, had op 5 november 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 28 september 2023 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank constateert dat er op meerdere onderdelen van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken zijn. De rechtbank oordeelt dat deze gebreken zodanig zijn dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Eiser heeft verklaard dat hij in Nigeria is bedreigd door de sekte Eiye, nadat hij undercover informatie had verzameld voor de politie. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van eiser over de bedreigingen en de context van zijn asielrelaas. Daarnaast wordt er een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek geconstateerd in de beoordeling van het recht op respect voor familie- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle verklaringen van eiser in samenhang moeten worden bezien.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Maalsen)
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van
5 november 2020. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van
28 september 2023 afgewezen als ongegrond. Bij dat besluit is ook bepaald dat aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend en hij geen uitstel van vertrek krijgt op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister
.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.De reden daarvoor is dat de rechtbank op meerdere onderdelen van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken constateert. Die gebreken samengenomen zijn zodanig dat de bestreden besluitvorming op dat punt niet in stand kan blijven. Verder constateert de rechtbank een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in de beoordeling van het recht op respect voor familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM waar het gaat om één van de kinderen van eiser. Ook om die reden kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Asielrelaas
3. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1]. Eiser is in september 2015 aanwezig geweest bij een schietincident. Eiser was werkzaam als buschauffeur en zag jongens met geweren die tot de sekte Eiye behoren. Op het moment dat eiser en zijn vriend [persoon A], ook buschauffeur, met hun bus langs een politiebureau reden, voerden de sekteleden een aanval uit op dit politiebureau. De sekteleden dachten dat eiser en [persoon A] politieagenten hielpen de aanval te ontvluchten en begonnen daarom te schieten op de bus van eiser en [persoon A]. [persoon A] kwam hierbij te overlijden. De volgende dag is eiser naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen van het incident. De politie heeft eiser toen gevraagd of hij wilde helpen om de daders van de schietpartij te vinden. Daarmee is eiser akkoord gegaan. Het akkoord heeft eiser gesloten met [persoon B], de ‘investigating police officer’ van de betreffende zaak en hield in dat eiser undercover lid werd van de sekte Eiye om meer informatie te krijgen over het dodelijk schietincident waarbij [persoon A] om het leven was gekomen. Eiser moest ieder gesprek bewaren en alle informatie aan de politie doorgeven. Eiser heeft toen [persoon C], de hoogste baas van de sekte Eiye, die eiser via zijn werk al kende, gebeld om lid te worden van de sekte. Een dag later had eiser een afspraak met [persoon C] en daarna is eiser ingewijd in de sekte. Eisers taak binnen Eiye was om iedere donderdag sekteleden met zijn bus te vervoeren van en naar vergaderingen. Op die manier heeft eiser adresgegevens van sekteleden verzameld. Deze adresgegevens heeft eiser doorgegeven aan de politie. Door die informatie heeft de politie sekteleden kunnen oppakken. Op een dag hadden de bazen van de sekte een afspraak waarover eiser de politie heeft ingelicht. De afspraak was dat de politie alle aanwezigen, inclusief eiser, zou arresteren. Deze arrestatie slaagde niet volledig omdat een paar sekteleden, waaronder de baas, ontsnapten. Een aantal sekteleden werd door de politie doodgeschoten. Eiser werd na zijn arrestatie volgens afspraak vrijgelaten. Vervolgens werd de winkel van eisers echtgenote aangevallen door sekteleden van Eiye. Toen eiser [persoon B] belde om te vragen wat er aan de hand was, vertelde [persoon B] dat een van de gearresteerde sekteleden de broer is van de echtgenote van een politieagent. Op die manier is eiser verraden bij Eiye. Daarmee was de sekte ervan op de hoogte dat eiser hen heeft verraden. Diezelfde avond hebben sekteleden, waaronder [persoon C], schoten gelost op het huis waar eiser met zijn echtgenote was en de auto beschoten waarmee ze wilden vluchten. Eiser is toen in zijn been geschoten. De bus, de auto en het huis van eiser zijn in brand gestoken. Daarop is eiser met zijn echtgenote het bos in gevlucht. Een jager vond hen daar de volgende ochtend en heeft hen naar zijn huis gebracht. De jager wilde bewijs van de politie dat op eiser is geschoten. Toen eiser met [persoon B] belde, bleek het niet mogelijk te zijn zulk bewijs te verkrijgen omdat aangiftes tegen eiser waren gedaan. Een aangifte betrof lidmaatschap van een sekte en een andere aangifte betrof verkrachting van een jongen en homoseksualiteit. Eiser is naar zijn zus in Abuja gegaan en heeft daar zijn schoonmoeder om geld gevraagd. Toen hij het geld op het busstation ging ophalen, werd eiser omringd door sekteleden en is hij geslagen. Eiser heeft met het geld kunnen ontsnappen. Daarop hebben eiser en zijn echtgenote Nigeria verlaten. Eiser heeft later vernomen dat [persoon B] en zijn vrouw zijn doodgeschoten.
Bij terugkeer vreest eiser voor de sekte Eiye, die naar hem op zoek is omdat hij leden van de sekte heeft verraden. Eiser vreest door hen te worden vermoord. Omdat het huis dat eiser huurde in brand is gestoken, waarbij medebewoners van dat huis zijn overleden, zijn ook familieleden van de overledenen en de eigenaren van dat huis op zoek naar eiser. De kinderen van de eigenaren van het huis zijn lid van een sekte en denken dat eiser het huis in brand heeft gestoken. Bescherming van de politie kan eiser niet krijgen omdat ook de politie op zoek is naar eiser vanwege de aangiftes.
Bestreden besluit
4. Eisers asielrelaas bevat de relevante elementen (1) identiteit, nationaliteit en herkomst, (2) schietincident door de sekte Eiye, (3) problemen door undercover lid te zijn van de sekte Eiye en (4) toegedichte homoseksualiteit.
De verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst acht de minister geloofwaardig. De minister hecht geen geloof aan eisers verklaringen over (de aanleiding voor) het schietincident door de sekte Eiye en het overlijden tijdens dat incident van [persoon A]. Het is slechts een niet nader geconcretiseerde veronderstelling van eiser dat, omdat hij en [persoon A] op het moment van de aanval toevallig langs het politiebureau reden, zij werden beschoten door sekteleden die dachten dat zij politieagenten hielpen de aanval te ontvluchten. Ook verklaart eiser tegenstrijdig over de reden van de gestelde beschieting. Verder valt niet in te zien dat de sekteleden gedacht zouden hebben dat eiser en [persoon A] politieagenten waren of zouden helpen omdat eiser ook heeft verklaard dat hij zich vaker liet inhuren als buschauffeur door sekteleden van Eiye en zij hem dan zouden hebben moeten herkennen. Tot slot valt niet in te zien dat eiser kan weten dat [persoon A] in een lagere versnelling reed en de motor van diens bus uitviel toen zij op de vlucht sloegen. Eiser zat immers niet in die bus.
De minister acht ook de verklaringen van eiser over de ervaren problemen als gevolg van het zijn geweest van undercover lid van de sekte Eiye ongeloofwaardig. Hoewel wordt gevolgd dat eiser mogelijk lid is (geweest) van de sekte Eiye, worden het gestelde undercover lidmaatschap van de sekte in samenwerking met de politie en de persoonlijke problemen met de sekte ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft ongerijmd en onaannemelijk verklaard over het worden van undercover lid van de sekte Eiye. Dat de Nigeriaanse context daarbij afwijkt van de Nederlandse context, is een onvoldoende verklaring en ook het artikel “Nigeria Launches Community Policing lnitiative” van Council on Foreign Relations van 15 september 2022 dat eiser heeft overgelegd, maakt dit niet anders. Omdat de gemaakte afspraken tussen eiser en de politie niet worden gevolgd, worden ook de verklaringen over de gestelde undercoverwerkzaamheden en de gestelde arrestatie door de politie niet gevolgd. Bovendien heeft eiser daarover vaag, ongerijmd en summier verklaard. Verder heeft eiser over de aanval van de sekteleden niet geloofwaardig verklaard en heeft hij summier over de dood van [persoon B] verklaard en doet hij ook daarover aannames.
Tot slot acht de minister de verklaringen van eiser over de toegedichte homoseksualiteit ongeloofwaardig. Het is ongerijmd dat eiser niet kan verklaren wie aangifte tegen hem heeft gedaan, maar wel verklaart dat deze mensen nog naar hem op zoek zijn. Dat er een incident is geweest met leden van Eiye in Italië, heeft eiser niet onderbouwd. Er bestaat geen concrete aanwijzing voor verdenking, aangifte of vervolging tegen eiser.
Voor wat betreft de overgelegde foto’s, die als ondersteunend bewijs meegewogen moeten worden, stelt de minister zich op het standpunt dat deze de gestelde problemen van eiser niet ondersteunen dan wel het onduidelijk is wat er op de foto’s is te zien en wat eiser daarmee wil aantonen. Daarbij merkt de minister op dat eiser niet heeft voldaan aan het verzoek om de foto’s aan te leveren met een omschrijving van wat erop is te zien. Daardoor is het onmogelijk om de waarde van de foto’s in te schatten. Deze foto’s leiden daarom niet tot een andere conclusie over de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
4.1.
Het geloofwaardig geachte lidmaatschap van de sekte Eiye leidt er niet toe dat eiser kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag of bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel b, van de Vw 2000.
4.2.
De minister stelt zich verder op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Van familie- of gezinsleven of in Nederland dat voor bescherming op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking komt, is geen sprake. Niet is gebleken dat eiser op dit moment een relatie heeft die gelijk is te stellen aan een huwelijk of geregistreerd partnerschap zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Dochter [persoon D], die de Nigeriaanse nationaliteit heeft en in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, is niet uit een huwelijk geboren en eiser is niet haar biologische vader. Ook heeft eiser zich teruggetrokken uit het leven van [persoon D]. Daarom wordt niet uitgegaan van het bestaan van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dochter [persoon E] heeft de Nederlandse nationaliteit. [persoon E] is niet uit een huwelijk geboren. Eiser heeft niet met documenten aangetoond dat hij de biologische vader is van [persoon E]. Desondanks is een belangenafweging verricht. Deze valt in het nadeel van eiser uit. Daarbij heeft de minister betrokken dat eiser niet heeft aangetoond dat hij tot nu toe daadwerkelijk invulling heeft gegeven aan het gezinsleven met [persoon E] en/of nauw bij haar betrokken is geweest. Ook is niet gebleken van serieuze inspanningen om in de nabije toekomst invulling te gaan geven aan dit gezinsleven. De onzekerheid rondom het verblijfsrecht is geen goede reden om zijn afwezigheid in het leven van [persoon E] te verklaren. Hoewel dat het contact kan bemoeilijken, zou dat geen belemmering moeten vormen om contact te hebben of een rol te spelen in haar opvoeding. Het uitspreken van de mogelijke toekomstige intentie om deel uit te willen maken van het leven en de opvoeding van [persoon E], is niet doorslaggevend en heeft eiser ook niet concreet gemaakt. Die uitgesproken intentie is ook niet verenigbaar met het feit dat eiser tot op heden zeer geringe acties heeft ondernomen om invulling te geven aan het vaderschap. Verder weegt zwaar in het nadeel van mee dat eiser nooit een verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad. Dat eiser en zijn ex-partner in een onzekere verblijfssituatie een gezin zijn gestart, brengt voor hen het risico mee dat, als zij dat in de toekomst willen, zij elders invulling moeten geven aan hun gezinsleven. Niet is gebleken van een objectieve belemmering om, als eiser en [persoon E] daar in de toekomst invulling aan willen geven, het gezinsleven in Nigeria uit te oefenen. De afstand tussen Nederland en Nigeria vormt geen onoverkoombare hobbel voor eiser om een rol te spelen in het leven van [persoon E]. Verwacht wordt dat de moeder van [persoon E] bereidheid toont om eiser in staat te stellen een band met [persoon E] op te bouwen. De rechten van [persoon E] en de persoonlijke belangen van eiser wegen niet op tegen het algemeen belang van de Nederlandse Staat.
Beoordeling van de beroepsgronden van eiser
5. Eiser is het niet met het bestreden besluit eens en heeft dit in de beroepsgronden uitgebreid uiteengezet. Eiser heeft beroepsgronden aangevoerd over de totstandkoming van het bestreden besluit, over de beoordeling van de geloofwaardigheid van de als relevant aangemerkte elementen van zijn asielrelaas, over de beoordeling van het recht op respect voor familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en over het terugkeerbesluit. De rechtbank zal hierna bespreken welke beroepsgronden van eiser slagen, en waarom. De rechtbank is van oordeel dat zowel de zorgvuldige voorbereiding en totstandkoming van het bestreden besluit als de motivering daarvan gebreken kent. Die gebreken samengenomen en bij elkaar opgeteld, komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand moet blijven en moet worden vernietigd.
Beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas
Nader gehoor in twee gedeelten
6. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat een nader gehoor niet altijd binnen één dag kan worden afgenomen, zeker niet bij een uitgebreid asielrelaas als dat van eiser. Daarbij deed zich ook nog de omstandigheid voor dat eiser op de (eerste) dag van het nader gehoor naar een verkeerde locatie werd gebracht, waardoor pas later met dit gehoor kon worden gestart. Dat er tussen het eerste deel van het nader gehoor (op 9 augustus 2021) en het tweede deel van dit nader gehoor (op 16 november 2022) een periode van 15 maanden zit en dat daarvoor dezelfde factoren van tijd en capaciteit bij de IND een rol zouden spelen, zoals de minister op de zitting heeft verklaard, vindt de rechtbank zeer ongewenst. De rechtbank kan zich voorstellen dat een gehoor voor een vreemdeling een spannend moment is, dat de spanning zeker niet minder wordt wanneer tussen twee gedeelten van het nader gehoor zo’n lange periode zit als in het geval van eiser en dat tijd invloed kan hebben op bepaalde herinneringen en de wijze waarop daarover wordt verklaard. Dit kan en mag eiser niet ten nadele worden aangerekend.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het onzorgvuldig is dat, wanneer het nader gehoor na 15 maanden wordt voortgezet, MediFirst niet opnieuw om advies wordt gevraagd over de vraag of eiser kan worden gehoord en, zo ja, of er beperkingen zijn waarmee bij het horen en/of beslissen rekening moet worden gehouden, maar dat wordt uitgegaan van het MediFirst-advies dat anderhalf jaar eerder is uitgebracht. Daarbij komt dat eiser bij aanvang van het tweede deel van het nader gehoor heeft aangegeven dat hij last heeft van depressie en daar medicatie voor gebruikt. Eiser is hierop niet verder doorgevraagd. Daar staat echter tegenover dat eiser zelf heeft verklaard dat hij zich lichamelijk en mentaal in staat voelde om dat gehoor te laten plaatsvinden en dat eiser de gestelde depressie en medicatie die hij in dat verband zou gebruiken, op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser, onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de hiervoor benoemde omstandigheden. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat nergens een beschrijving van het referentiekader van eiser is gegeven.
Schietincident tijdens de aanval op het politiebureau
7. Eiser wordt in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het schietincident bij het politiebureau tegengeworpen dat hij uit eigen beweging bepaalde aannames of veronderstellingen doet over de aanleiding van de beschieting op zijn bus die hij niet kan onderbouwen en/of hardmaken. Dat aannames of veronderstellingen binnen een geloofwaardigheidsbeoordeling minder waarde hebben dan verklaringen die op waarheid kunnen worden gecontroleerd, kan de rechtbank volgen. Het komt de rechtbank echter op zichzelf niet vreemd voor dat eiser bepaalde aannames doet over waarom bepaalde gebeurtenissen zijn voorgevallen en probeert te verklaren waarom anderen op een bepaalde manier hebben gehandeld, en hij daarover in het kader van zijn asielrelaas ook verklaart. Het is immers een ingrijpende gebeurtenis geweest voor eiser en het is niet meer dan menselijk dat hij op zoek gaat naar verklaringen waarom zijn bus en die van zijn vriend is beschoten. Naar het oordeel van de rechtbank hecht de minister bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van dit relevante element ten onrechte zwaar gewicht aan het feit dat eiser bepaalde aannames doet over waarom de sekteleden op de bus van hem en [persoon A] schoten. Tot op zekere hoogte heeft eiser bovendien ook uitgelegd waarop hij deze aannames baseert.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de minister (te) weinig welwillendheid laat zien bij de interpretatie van eisers verklaringen waar hem wordt tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de reden waarom op de bus van hem en [persoon A] is geschoten. In het vrije relaas verklaart eiser
“Die jongens dachten dat wij agenten waren”. [2] Op de vraag van de hoorambtenaar later tijdens dat gehoor
“Waarom dachten de leden van de sekte Eiye dat jullie politieagenten waren”antwoordt eiser “
Ik denk dat de leden dachten dat wij de politieagenten geholpen hadden die dag toen zij weg gingen uit het politiebureau. De aanval van de sekte op het politiebureau was ook op dat moment. Daarom vluchtten de politieagenten toen weg. Wij waren op dat moment daar toevallig toen het politiebureau werd beschoten.” [3] Vervolgens bevestigt eiser nog een keer dat de reden waarom de leden van de sekte Eiye dachten dat eiser en [persoon A] politieagenten aan het helpen waren bij het ontvluchten was, dat zij, op het moment dat leden van de sekte op het politiebureau hadden geschoten, toevallig aangereden kwamen. In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor verklaart eiser “
Die jongens dachten niet dat wij agenten waren. Daar was ook geen reden voor. Wij reden de bus. De jongens dachten dat er politieagenten in de bus zaten.”en
“Zij dachten niet dat wij politieagenten waren maar dat er agenten in onze bus zaten. Wij konden de agenten niet helpen.”Hoewel eiser aanvankelijk over de reden van de beschieting verklaart dat de sekteleden dachten dat hij en [persoon A] agenten waren, verklaart hij als hem dat later tijdens het nader gehoor wordt voorgehouden tot twee keer toe dat hij denkt dat de sekteleden dachten dat zij politieagenten geholpen hadden. Eiser wordt er ook niet mee geconfronteerd dat hij eerder een andere verklaring heeft gegeven en waarbij hem wordt verzocht de (gestelde) tegenstrijdigheid op te helderen. In de context van de verklaringen van eiser, is de rechtbank van oordeel dat de minister eiser ten onrechte tegenwerpt dat hij in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor met (weer) een afwijkende verklaring komt voor de reden van de beschieting. Hoewel anders verwoord, lijkt eiser in de correcties en aanvullingen niet veel anders te verklaren dan hij bij de nadere vraagstelling tijdens het nader gehoor heeft verklaard, namelijk dat hij denkt dat de sekteleden dachten dat hij en [persoon A] tijdens de beschieting politieagenten op de vlucht probeerden te helpen met hun bus. Dat zou dan (kunnen) betekenen dat die politieagenten in de bus zaten, althans dat de sekteleden dat vermoedden.
Bij het voorgaande komt nog dat de minister zelf de ongefundeerde aanname doet dat het vreemd is dat de sekteleden zouden denken dat eiser en [persoon A] politieagenten waren of hen zouden helpen, omdat het voor de hand had gelegen dat eiser door die sekteleden zou zijn herkend. Dat zou betekenen dat het hier zou gaan om precies die sekteleden die eiser eerder vervoerd zou hebben, terwijl dat uit de verklaringen van eiser niet volgt en de minister ook niet motiveert waarom dat voor de hand zou liggen.
Inwijding bij sekte Eiye
8. De rechtbank stelt vast dat, anders dan in het voornemen het geval was, eiser in de bestreden besluitvorming erin wordt gevolgd dat hij op enig moment is ingewijd als lid bij de sekte Eiye en dus van deze sekte lid is (geweest). Hoewel de minister zich op het standpunt stelt dat dat nog niet betekent dat eiser er ook in wordt gevolgd dat dat is gebeurd in het kader van de gestelde undercoveractie en hij daardoor de gestelde problemen heeft ondervonden met sekteleden van Eiye, mist de rechtbank in het licht van de beoordeling van de verklaringen van eiser in samenhang, welk gewicht er nu binnen die beoordeling aan toekomt dat eiser toch wordt gevolgd in zijn verklaring dat hij lid is (geweest) van de sekte Eiye en als lid is ingewijd. Daarbij komt dat eiser, ook anders dan in het voornemen, in het bestreden besluit ook wordt gevolgd in zijn motivatie om de samenwerking met de politie aan te gaan. Het standpunt daarover van de minister daarover lijkt overigens niet eenduidig.
Arrestatie door de politie tijdens undercoveractie
9. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit te kennen geeft dat eiser summier is bevraagd over de gebeurtenissen rondom de arrestatie en dat eiser niet naar alle details daarover is gevraagd. De rechtbank stelt vast dat eiser enkel is gevraagd wanneer die arrestatie heeft plaatsgevonden (waarover eiser heeft verklaard), waar die arrestatie heeft plaatsgevonden (waarover eiser heeft verklaard), hoeveel sekteleden die dag aan arrestatie zijn ontsnapt (waarop eiser verklaart dat hij dat niet weet omdat er veel mensen aanwezig waren) en hoe het [persoon C] en anderen is gelukt om tijdens de arrestatie te ontsnappen (waarop eiser een ontwijkend antwoord geeft). Zonder eiser uitgebreid te bevragen over zijn asielrelaas op dit punt, dan wel te motiveren wat het gebrek aan vraagstelling daarover betekent voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over dit element, is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in de (gang van zaken rondom de) gestelde arrestatie door de politie kan worden gevolgd. Bovendien zijn ook niet alle verklaringen die eiser wel over de arrestatie heeft afgelegd (kenbaar) bij de beoordeling betrokken. Bij die beoordeling is alleen ten nadele van eiser betrokken dat hij een vaag antwoord zou hebben gegeven op de vraag hoe [persoon C] en andere sekteleden zouden zijn ontsnapt en dat het antwoord dat eiser wel geeft, onduidelijk is, en dat eiser niet kan verklaren hoeveel sekteleden die dag aan arrestatie zouden zijn ontkomen. Op deze manier is dit relevante element uit het asielrelaas van eiser niet in volle omvang beoordeeld. Dat de samenwerking tussen eiser en de politie ongeloofwaardig is geacht, is onvoldoende om alleen daarom al de verklaringen over de arrestatie ongeloofwaardig te achten. Verklaringen daarover moeten ook op eigen merites worden beoordeeld. In dit verband wordt eiser ook nog tegengeworpen dat het ongerijmd is dat eiser op dezelfde dag als waarop hij is gearresteerd, is vrijgelaten, terwijl hij juist zou zijn gearresteerd om geen argwaan te wekken. De rechtbank stelt echter vast dat eiser over zijn vrijlating in het geheel geen vragen zijn gesteld tijdens het nader gehoor, anders dan de vraag of er ook nog andere sekteleden op diezelfde dag werden vrijgelaten. Wat in de bestreden besluitvorming in het geheel niet aan de orde komt, is de reden die volgens eiser ten grondslag ligt aan de gestelde problemen met de sekteleden, namelijk dat hij door (de vrouw van) een politieagent die op de hoogte was van de undercoveractie is herkend en verraden aan diens (schoon)broer, een sektelid van Eiye. Dat deze op het eerste gezicht belangrijke ‘schakel’ in de verklaringen van eiser niet op geloofwaardigheid is beoordeeld, acht de rechtbank onterecht.
Aanval door sekteleden
10. De rechtbank stelt vast dat de minister erkent dat ten onrechte te weinig aandacht is besteed aan de verklaringen van eiser over de aanval op de winkel van zijn echtgenote. Verder stelt de rechtbank vast dat – nog los van de omstandigheid dat eiser hierover wederom weinig vragen zijn gesteld tijdens het nader gehoor – in de bestreden besluitvorming geen motivering is gewijd aan de verklaringen van eiser over de aanval op hem en zijn vrouw, waarbij zijn huis en zijn auto’s in brand zijn gestoken en eiser zou zijn beschoten. Dat geldt ook voor de schotwond in het been die eiser daarbij zou hebben opgelopen, waaraan hij een litteken heeft overgehouden en dat niet, althans niet kenbaar, wordt betwist. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat ook voor wat betreft dit relevante element de verklaringen van eiser niet in volle omvang zijn betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid zijn verklaringen over dit element. Hierbij betrekt de rechtbank nog dat de minister op de zitting zijn standpunt over de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over de aanval van de sekteleden heeft verduidelijkt en te kennen heeft gegeven dat de reden om de aanval ongeloofwaardig te achten, is gelegen in de omstandigheid dat die gebeurtenis voortkomt uit gebeurtenissen die eerder ongeloofwaardig zijn geacht. Dat standpunt is niet in overeenstemming met wat in Werkinstructie 2014/10, zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit, staat namelijk:
“Ook als sprake is van een ongeloofwaardig geachte gebeurtenis die het beginpunt vormt van een verhaallijn – denk aan een arrestatie die wordt gevolgd door detentie en mishandeling – is het dus van belang bij de beoordeling van de opvolgende gebeurtenissen niet te volstaan met de stelling dat gegeven de ongeloofwaardigheid van de arrestatie, evenmin geloof wordt gehecht aan de detentie en mishandeling. Ook die opvolgende gebeurtenissen dienen zoveel mogelijk op hun eigen merites te worden beoordeeld. Dit kan anders liggen als sprake is van (zeer) evidente ongeloofwaardige verklaringen dan wel het verstrekken van onjuiste gegevens.”
Aangiftes tegen eiser/toegedichte homoseksualiteit
11. Hoewel de rechtbank dat beperkt tegengeworpen ziet worden in de bestreden besluitvorming, en daar ook sprake is van andere tegenwerpingen, heeft de minister op de zitting het standpunt ingenomen dat hij (ook) van eiser verlangt dat hij zijn verklaringen dat aangiftes tegen hem zijn gedaan, onderbouwt. Als voorbeeld geeft de minister een bewijs van aangifte, een bewijs dat hij hierover heeft geklaagd in Nigeria of daar een advocaat in de arm heeft genomen. Daarbij gaat de minister ervan uit dat aangiftes altijd op papier staan en dat eiser die dus zou moeten kunnen overleggen. Zonder nadere onderbouwing waarom van eiser, vooral daar waar het gaat om een aangifte van homoseksualiteit en in het licht van de situatie van homoseksuelen in Nigeria, wordt verwacht dat hij de gestelde aangiftes tegen hem met stukken onderbouwt, en welk gewicht in de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen eraan wordt toegekend dat eiser zulke bewijzen niet heeft overgelegd, heeft de minister onvoldoende deugdelijk het standpunt ingenomen dat eisers verklaringen over de hem toegedichte homoseksuele gerichtheid, ongeloofwaardig zijn.
Foto’s als ondersteunend bewijs van verklaringen
12. Over de foto’s die eiser als bewijsmiddelen heeft ingebracht, voert eiser terecht aan dat deze foto’s tijdens het nader gehoor waarbij hij deze heeft overgelegd, met hem zijn besproken en dat hij daar een uitleg heeft gegeven bij die foto’s. Het gaat onder andere om foto’s van eisers auto, zijn bus en familieleden van [persoon A] die zijn aangevallen. Hoewel eiser nadien niet, zoals bij het nader gehoor is verzocht, de foto’s nogmaals heeft overgelegd via zijn gemachtigde met een uitleg per foto wat de relevantie daarvan is binnen zijn asielrelaas, wordt eiser, gelet op de uitleg die hij al heeft gegeven tijdens het nader gehoor, onvoldoende gemotiveerd tegengeworpen dat het onduidelijk is wat er op die foto’s is te zien en wat eiser daarmee wil aantonen. Ook is het onduidelijk welke dit rol speelt bij de waarde die de minister aan deze foto’s toekent in het licht van de geloofwaardigheidsbeoordeling. Hoewel de minister ook inhoudelijk naar de foto’s lijkt te hebben gekeken, deze heeft beoordeeld in het licht van het asielrelaas van eiser en heeft gemotiveerd waarom deze niet kunnen dienen als onderbouwing voor dat asielrelaas, lijkt ook het uitblijven van een nadere beschrijving van de foto’s een rol te spelen bij de waarde die de minister aan deze foto’s hecht. De minister motiveert ook niet waarom de beschrijving die eiser al in het nader gehoor heeft gegeven, onvoldoende was om de foto’s bij de beoordeling te betrekken.
Artikel 8 van het EVRM
[persoon D], de moeder van [persoon D], de moeder van [persoon E] en de moeder van [persoon F]
13. De rechtbank stelt vast dat niet wordt bestreden dat eiser op dit moment geen relatie heeft die gelijk is te stellen aan een huwelijk of geregistreerd partnerschap zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Ook is niet in geschil dat eiser geen contact heeft met [persoon D] en dat tussen eiser en [persoon D] geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Dochter [persoon E]
14. Eiser betoogt dat ten onrechte geen familie- of gezinsleven is aangenomen met zijn dochter [persoon E]. Hoewel eiser juridisch gezien niet de vader is van [persoon E], bestaat geen reden voor twijfel aan zijn vaderschap. Ook heeft hij voldoende informatie overgelegd waaruit zijn betrokkenheid bij en de band met [persoon E] blijkt. Het is vanwege de moeder van [persoon E] voor eiser moeilijk om omgang met [persoon E] af te dwingen zonder dat hij in het bezit is van een verblijfsrecht, maar dat laat het belang van [persoon E] bij contact met eiser en het kunnen opbouwen van een band met hem, onverlet. Verder voert eiser aan dat omdat de relatie tussen hem en de moeder van [persoon E] is verbroken, er wel degelijk een objectieve belemmering is om het gezinsleven in Nigeria uit te oefenen. Het is slechts een aanname dat de moeder van [persoon E] zou meewerken aan verblijf in Nigeria. [persoon E] is zeer jong en Nigeria is een moeilijker bereisbaar land. Een vertrek van eiser zou elke mogelijkheid doorkruisen om een band op te (blijven) bouwen met [persoon E]. Het belang van [persoon E] bij contact met eiser, wordt volgens hem miskend.
14.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht en voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen [persoon E] en eiser niet is gebleken. Daartoe is doorslaggevend dat eiser [persoon E] niet heeft erkend en dus van een (juridisch) vaderschap niet is gebleken. Ook is enkel door eiser gesteld dat hij de biologische vader is van [persoon E], maar heeft hij ook dit niet met stukken onderbouwd. Desondanks heeft de minister – naar het de rechtbank voorkomt, onverplicht – een belangenafweging verricht, uitgaande van de situatie dat tussen eiser en [persoon E] sprake is van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Ook gelet op dat wat eiser op dit punt aanvoert, heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze in het nadeel van eiser uitvalt, zodat het hem onthouden van een verblijfsvergunning ook daarom geen strijd met het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor familie- en gezinsleven oplevert. De minister heeft dit voldoende deugdelijk gemotiveerd.
Zoon [persoon F]
15. Eiser betoogt dat de minister er in het bestreden besluit ten onrechte aan is voorbijgegaan dat hij vader is geworden van zoon [persoon F] en hij [persoon F] heeft erkend, zodat zijn vaderschap vaststaat. Eiser heeft hierover stukken ingebracht.
15.1.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt vast dat eiser op 6 september 2023 stukken heeft ingediend die zien op de geboorte op [geboortedatum 2] van zijn zoon [persoon F]. Het gaat om de aangifte bij de burgerlijke stand van de gemeente Zaanstad, de akte van erkenning van een kind waarvan een vrouw zwanger is, opgemaakt door de gemeente Zaanstad en ondertekend op 21 juni 2023, de latere vermelding betreffende erkenning, opgemaakt door de gemeente Zaanstad op 30 augustus 2023 en een brief van de gemeente Zaanstad van 30 augustus 2023 waarin wordt bevestigd dat [persoon F] met ingang van zijn geboortedatum is geregistreerd in de BRP.
15.2.
De rechtbank stelt ook vast dat de minister in het bestreden besluit, dat drie weken nadat de hiervoor genoemde stukken zijn ingediend is genomen, geen enkele overweging heeft gewijd aan die stukken. In het geheel is niet onderkend dat eiser inmiddels vader is geworden van [persoon F], waarvan hij de juridische vader is. In het kader van de onderhavige beroepsprocedure, heeft de minister bij bericht van 24 april 2024 aangegeven dat hij in de beroepsgronden, geen aanleiding ziet voor het uitbrengen van een nader schriftelijk standpunt en verwijst naar de bestreden besluitvorming. Desgevraagd heeft de minister zich voor de zitting bij bericht van 31 juli 2024 op het volgende standpunt gesteld. De minister heeft de op 6 september 2023 ingebrachte stukken niet kenbaar bij de besluitvorming betrokken, maar verzoekt de rechtbank dit gebrek in het bestreden besluit te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat eiser daardoor niet is benadeeld. Niet is gebleken dat [persoon F] is geboren staande een huwelijk of een niet-huwelijkse relatie. [4] Eiser heeft daarover immers niets aangevoerd. Hij heeft de bedoelde stukken zonder toelichting overgelegd. Verder is niet gebleken van hechte persoonlijke banden tussen eiser, als erkenner, en [persoon F]. Niet is immers gebleken dat eiser contact heeft met [persoon F], dat er feitelijk invulling wordt gegeven aan de relatie tussen hem en [persoon F] of dat eiser anderszins een rol speelt in het leven van [persoon F]. Van samenwoning is niet gebleken, zodat wordt aangenomen dat de zorg en opvoeding van [persoon F] bij zijn moeder ligt. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij een band met [persoon F] wil opbouwen of deze wil versterken. Gelet op het voorgaande kan niet geconcludeerd worden dat tussen eiser en [persoon F] familie- of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Een belangenafweging hoeft de minister dan niet te maken. [5] Op de zitting heeft de minister benadrukt dat, omdat eiser zelf het initiatief heeft genomen om stukken in te dienen over de geboorte van [persoon F], het ook op zijn weg lag om die stukken te onderbouwen met verklaringen van de moeder van [persoon F] of anderszins. Gelet op wat er aan stukken lag, was er voor de minister geen aanleiding om eiser daarover te horen.
15.3.
Op de zitting heeft eiser hierover aangevoerd dat hij [persoon F] heeft erkend en dat er contact is, zodat sprake is van familie- of gezinsleven. Eiser ziet [persoon F] één keer per week. Vaker op en neer reizen naar [persoon F] kan eiser op dit moment vanuit het leefgeld dat hij ontvangt niet bekostigen, maar de moeder van [persoon F] staat open voor frequenter contact. Met de moeder van [persoon F], waar [persoon F] woont, heeft eiser geen relatie meer.
16. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit, zoals namens de minister ter zitting ook is erkend, een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kent omdat daarin in het geheel niet is ingegaan op de geboorte van [persoon F] en de in dat verband overgelegde stukken. Voor het passeren van dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, ziet de rechtbank geen aanleiding omdat er niet van kan worden uitgegaan dat vanwege het gebrek geen benadeling is ontstaan. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de minister het zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek niet heeft hersteld met de motivering in het verweerschrift. Hoewel eiser bij het indienen van de stukken op 6 september 2023 een toelichting had kunnen geven op zijn relatie met de moeder van [persoon F] en zijn huidige rol in de opvoeding en verzorging van [persoon F], had het op de weg van de minister gelegen om daarover vóór het nemen van het besluit op de aanvraag, nadere vragen te stellen aan eiser, zoals hij ook in het geval van [persoon E] heeft gedaan bij bericht van 12 april 2023. Zonder dat eiser in de gelegenheid is gesteld hierover informatie aan te leveren, concludeert de minister dat tussen eiser en [persoon F] geen familie- of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM omdat niet is gebleken dat [persoon F] is geboren tijdens een huwelijk of niet-huwelijkse relatie en niet is gebleken dat hechte persoonlijke banden bestaan tussen eiser en [persoon F]. Voordat de minister zulke conclusies kan trekken, had hij eiser in het kader van de ambtshalve toets aan de reguliere verblijfsgronden in de gelegenheid moeten stellen daarop een toelichting te geven door middel van het stellen van gerichte vragen in dat verband. Omdat dat nog altijd niet is gebeurd, is van een gebrek dat is hersteld ook geen sprake. De minister zal in het kader van een nieuw te nemen besluit op de aanvraag, eiser actief in de gelegenheid moeten stellen informatie in te brengen over zijn contact met en rol in het leven van [persoon F].

Conclusie en gevolgen

17. Gelet op de hiervoor genoemde tekortkomingen in de beoordeling van zowel de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser als de beoordeling van het recht op respect voor familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen of het toepassen van een bestuurlijke lus, ziet de rechtbank geen aanleiding. De veelheid en aard van de gebreken lenen zich er niet toe om een van deze manieren om het geschil finaal te beslechten, in te zetten. De minister zal een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling moeten verrichten, waarbij alle verklaringen in samenhang moeten worden bezien, en, een nieuwe beoordeling van artikel 8 van het EVRM moeten maken voor zover het gaat om [persoon F]. De rechtbank draagt de minister op om binnen 12 weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
17.1.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van eiser in de beroepsprocedure. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde van eiser heeft een beroepschrift ingediend en is verschenen op de zitting. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de asielaanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Pagina 6 van het nader gehoor. Eiser heeft hierbij aangegeven dat sprake was van een vertaalfout.
3.Pagina 10 van het nader gehoor.
4.De minister verwijst naar paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 en de Werkinstructie 2020/16 ‘Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM’.
5.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.