ECLI:NL:RBDHA:2024:17621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
24.11436, 24.11437, 24.11438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over proceskostenvergoeding in asielzaak met samenhangende aanvragen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan over het verzet van opposanten tegen een eerdere uitspraak van 27 juni 2024, waarin hen proceskostenvergoeding was toegekend. Opposanten, die asielaanvragen hadden ingediend, voerden aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van samenhangende zaken, wat invloed had op de hoogte van de proceskostenvergoeding. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister van Asiel en Migratie hen tegemoet was gekomen door alsnog een besluit te nemen op hun aanvragen, wat leidde tot de proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft het verzet behandeld op 23 september 2024, waarbij de gemachtigden van zowel de opposanten als de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak zonder zitting was gedaan, terwijl het eindoordeel niet buiten redelijke twijfel stond. Dit was te wijten aan een administratieve fout, waardoor de rechtbank niet zonder zitting had mogen oordelen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het verzet gegrond was, waardoor de eerdere uitspraak verviel en het onderzoek naar de proceskostenvergoeding werd hervat. De rechtbank bevestigde dat er sprake was van samenhangende zaken, omdat de opposanten familieleden waren en hun aanvragen op dezelfde dag waren ingediend. De minister werd veroordeeld tot betaling van €1.312,50 aan proceskosten aan de opposanten, die door een derde beroepsmatig waren verleend. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.11436, NL24.11437 en NL24.11438

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam], V-nummer: [nummer],

[naam], V-nummer: [nummer],
[naam],V-nummer: [nummer],
tezamen: opposanten [1] ,
(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

Opposanten hebben op 15 maart 2024 beroep ingediend vanwege het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag van 25 november 2022. Op 16 april 2024 heeft verweerder de asielaanvraag van opposanten ingewilligd. Opposanten hebben het beroep ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft op 27 juni 2024 uitspraak gedaan en aan opposanten proceskostenvergoeding toegekend.
Opposanten hebben tegen deze uitspraak verzet ingesteld. De rechtbank heeft dit verzet op zitting behandeld op 23 september 2024. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de minister en de gemachtigde van opposanten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt deze mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft bij uitspraak van 27 juni 2024 de minister veroordeeld in de vergoeding van de proceskosten. De reden hiervoor is dat de rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan opposanten tegemoet is gekomen door hangende het beroep tegen het niet tijdig beslissen alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van opposanten.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittingsuitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep gegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Het verzet is tijdig ingesteld.
Gronden van het verzet
4. Opposanten voeren tegen de uitspraak van 27 juni 2024 aan, dat zij zich niet kunnen verenigen met de uitspraak, omdat hierin is geoordeeld dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
5. Primair zijn opposanten van mening dat de rechtbank geen samenhang tussen de zaken had mogen aannemen. Opposanten zijn weliswaar familie, maar het betreft niet één gezin. In het land van herkomst woonden betrokkenen niet samen, en ook in Nederland verblijven zij apart van elkaar. Opposanten hebben ieder een eigen procedure doorlopen. Volgens opposanten kan geen samenhang worden aangenomen, omdat een aanvraag op dezelfde dag is ingediend.
Beoordeling van de verzetsgronden: stond het oordeel buiten redelijke twijfel?
6. De rechtbank is van oordeel dat zij in deze zaak niet zonder zitting uitspraak heeft kunnen doen op het verzoek van opposanten om proceskostenvergoeding, omdat het eindoordeel niet buiten redelijke twijfel stond. In elk (digitaal) dossier van de in de aanhef genoemde zaaksnummers, zoals toegankelijk voor partijen en de rechtbank, zijn twee uitspraken opgenomen. Eén uitspraak dateert van 27 juni 2024, en de andere uitspraak bevat geen datum van openbaarmaking. In de eerstgenoemde uitspraak wordt bovendien slechts zaaknummer NL24.11437 vermeld, terwijl de tweede uitspraak alle drie de zaaknummers bevat. Dit is te wijten aan een administratieve fout aan de kant van de rechtbank. Door deze verwarrende voorstelling van zaken kan reeds worden geconcludeerd dat het eindoordeel niet buiten redelijke twijfel stond, en de rechtbank het verzoek niet als kennelijk gegrond had mogen afdoen.
7. De rechtbank stelt vast dat het verzetschrift zich niet richt tegen de kennelijke gegrondverklaring van het verzoek om proceskostenveroordeling. Opposanten betwisten enkel de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding.
8. Uit wat de rechtbank heeft geconstateerd, volgt dat zij in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, gegrond was zoals in de bestreden uitspraak van 27 juni 2024 is overwogen. Het verzet is daarom gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand, waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. Daarop gaat de rechtbank hierna in.

Beoordeling door de rechtbank van het verzoek om proceskostenveroordeling

9. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
10. De rechtbank stelt vast dat de minister aan opposanten tegemoet is gekomen door hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van verzoekers van 25 november 2022. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten kennelijk gegrond is.
11. In artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt in het tweede lid omschreven wanneer sprake is van samenhangende zaken. Voor samenhang is vereist dat één of meer belanghebbenden beroepen hebben ingesteld, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter (nagenoeg) gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. In het geval van verzoekers is er sprake van aanvragen die op dezelfde dag zijn ingediend, namelijk op 25 november 2022. Daarnaast zijn zij familieleden van elkaar, en geven ze ieder in hun aanmeldgehoor aan samen te zijn gereisd. Ze zijn bijgestaan door dezelfde gemachtigde, die in iedere afzonderlijke zaak identieke werkzaamheden heeft verricht. De gemachtigde heeft immers in alle drie de zaken op 27 februari 2024 dezelfde ingebrekestelling verstuurd, en op 15 maart 2024 hetzelfde beroepschrift niet-tijdig beslissen. Het enige verschil in de verzonden ingebrekestellingen en beroepschriften zit in de genoemde V-nummers. Daarbij zijn de asielaanvragen van opposanten gelijktijdig ingewilligd door de minister op 16 april 2024. Er wordt aldus voldaan aan de vereisten in artikel 3 van het Bpb. De rechtbank oordeelt daarom dat er sprake is van samenhang.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten, die opposanten hebben gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.312,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met wegingsfactor 0,5. 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift, en 0,5 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een wegingsfactor 1. De waarde per punt bedraagt €875,-)

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.312,50 aan proceskosten aan opposanten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.