ECLI:NL:RBDHA:2024:17685
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en indirect refoulement onder de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser voerde aan dat zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland was afgewezen en dat hij vreest voor uitzetting naar Irak, waar hij als Jezidi in een onhoudbare situatie terecht zou komen. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Eiser stelde dat er bijzondere, individuele omstandigheden waren die de minister hadden moeten aanzetten om zijn aanvraag in behandeling te nemen.
De rechtbank concludeert dat de minister geen toepassing hoefde te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat de situatie in Duitsland centraal staat en niet de situatie van Jezidi's in Irak. Eiser heeft niet aangetoond dat er systeemfouten zijn in de Duitse asielprocedure, waardoor de rechtbank niet hoeft te onderzoeken of er een risico op indirect refoulement bestaat. De rechtbank oordeelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. De uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok en is op 23 september 2024 bekendgemaakt.