ECLI:NL:RBDHA:2024:17685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.34062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en indirect refoulement onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser voerde aan dat zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland was afgewezen en dat hij vreest voor uitzetting naar Irak, waar hij als Jezidi in een onhoudbare situatie terecht zou komen. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Eiser stelde dat er bijzondere, individuele omstandigheden waren die de minister hadden moeten aanzetten om zijn aanvraag in behandeling te nemen.

De rechtbank concludeert dat de minister geen toepassing hoefde te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat de situatie in Duitsland centraal staat en niet de situatie van Jezidi's in Irak. Eiser heeft niet aangetoond dat er systeemfouten zijn in de Duitse asielprocedure, waardoor de rechtbank niet hoeft te onderzoeken of er een risico op indirect refoulement bestaat. De rechtbank oordeelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. De uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok en is op 23 september 2024 bekendgemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.34062
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. de Vries),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister
(gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld, gelijktijdig met het beroep van [broer] , de broer van eiser.1 Aan de zitting heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening
1. Zaaknummer NL24.34058.
neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.2 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Had de minister de aanvraag in behandeling moeten nemen gelet op de situatie van Jezidi’s in Irak?
4. Eiser voert aan dat zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland is afgewezen en dat hij daarom vreest dat hij door de Duitse autoriteiten zal worden uitgezet naar Irak. Eiser stelt dat hij in Irak als Jezidi in een onhoudbare situatie terecht zal komen. Hij wijst daartoe op het meest recente ambtsbericht over Irak, waarin wordt ingegaan op de veiligheidssituatie van Jezidi’s. Eiser stelt dat er hiermee sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat de minister zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen.
Indirect refoulement
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover eiser bedoelt dat hij bij overdracht aan Duitsland vreest voor indirect refoulement, is in het bestreden besluit terecht gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 november 20233. Uit dat arrest volgt dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt
op indirect refoulement. Dit is alleen anders als niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden ten aanzien van het betreffende land omdat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er in dat land sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken.4 Eiser heeft niet gesteld dat in Duitsland sprake is van systeemfouten in de asielprocedure, waardoor niet zou kunnen worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank onderzoekt daarom niet of er bij overdracht aan Duitsland een risico is op indirect refoulement.
Artikel 17 van de Dublinverordening
4.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister geen toepassing hoefde te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister heeft op de zitting terecht opgemerkt dat het in deze Dublinprocedure gaat over de situatie in Duitsland, en niet over de situatie van Jezidi’s in Irak. De minister hoefde in de informatie die eiser hierover heeft overgelegd geen aanleiding te zien om de asielaanvraag aan zich te trekken. De minister heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het dossier verder geen aanknopingspunten biedt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
2 Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3 ECLI:EU:C:2023:934.
4 Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.