ECLI:NL:RBDHA:2024:17744
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en prematuriteit van ingebrekestelling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep dat door de eiser is ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar de minister had niet tijdig beslist op deze aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 8 mei 2024 een ingebrekestelling heeft ingediend, omdat er geen besluit was genomen binnen de wettelijk gestelde termijn. Echter, de rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn voor de asielaanvraag van de eiser, die op 17 oktober 2023 was ingediend, was verlengd met negen maanden op basis van het besluit WBV 2023/3, dat op 27 januari 2023 van kracht werd. Hierdoor was de termijn om te beslissen op de aanvraag nog niet verstreken op het moment van de ingebrekestelling.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling. De rechtbank concludeert dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door de minister, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom verklaart de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman en griffier A.W. van Eerden, en is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2024.