ECLI:NL:RBDHA:2024:17778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
NL23.24231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod wegens het niet beschikken over een rechtmatige verblijfstitel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat aan eiser was opgelegd. Eiser, een Bosnische nationaliteit, werd op 27 juli 2023 aangehouden toen hij zich met een valse Kroatische identiteitskaart wilde inschrijven bij de gemeente Zwolle. Het terugkeerbesluit verplichtte hem om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en legde een inreisverbod van twee jaar op. Eiser heeft op 24 augustus 2023 zijn beroepschrift ingediend. Tijdens de zitting op 22 mei 2024 werd duidelijk dat eiser niet op de hoogte was van de valsheid van zijn identiteitskaart en dat hij dacht dat hij legaal in de EU verbleef. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd was, omdat verweerder geen vertrektermijn had geboden, terwijl er geen maatregel van vreemdelingenbewaring was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde zowel het terugkeerbesluit als het inreisverbod, en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.24231
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde mr. F. Zeven)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2023 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij is aangezegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Bij dit besluit heeft verweerder tevens een inreisverbod aan eiser opgelegd voor een periode van twee jaar, dat ingaat op het moment dat eiser het grondgebied van de EU [1] , EER [2] en Zwitserland daadwerkelijk heeft verlaten. Het terugkeerbesluit en het inreisverbod zullen hierna tezamen worden aangeduid als het bestreden besluit.
Op 24 augustus 2023 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het bestreden besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2024. Hierbij waren aanwezig: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Bosnische nationaliteit. Op 27 juli 2023 is eiser door de politie aangehouden toen hij zich probeerde in te schrijven bij de gemeente Zwolle met een valse Kroatische identiteitskaart. Twee dagen later werd het bestreden besluit aan eiser uitgereikt. Eiser heeft op 28 september 2023 gehoor gegeven aan het terugkeerbesluit.
Kan eiser een verwijt worden gemaakt?
2. Eiser voert aan dat hij niet wist dat zijn Kroatische identiteitskaart vals was. Eiser heeft de identiteitskaart in 2019 van zijn voormalig werkgever in Duitsland gekregen. Eiser verkeerde in de veronderstelling dat deze identiteitskaart een werkvergunning was waarmee hij legaal mocht werken en verblijven binnen de Europese Unie. Dit is namelijk wat zijn werkgever destijds tegen hem zei, toen eiser vroeg waarom hij een Kroatisch identiteitsdocument van hem kreeg. Naar eigen zeggen heeft eiser met deze kaart zonder problemen drie maanden in Duitsland en vier jaar in Frankrijk gewerkt. Pas toen hij zich wilde inschrijven bij de gemeente Zwolle werd hem duidelijk dat het een vals document betrof. Het was nooit eisers bedoeling om de wet te overtreden.
2.1.
De rechtbank overweegt dat het eisers eigen verantwoordelijkheid is om ervoor te zorgen dat hij aan op hem van toepassing zijnde wet- en regelgeving voldoet en dat hij over de juiste documenten beschikt. Eiser heeft niet de Kroatische nationaliteit en hij heeft verklaard dat hij het zelf ook opmerkelijk vond dat hij een Kroatisch identiteitsdocument kreeg van zijn werkgever. Dat eiser ervoor gekozen heeft om desondanks te vertrouwen op de uitlatingen van zijn werkgever, komt voor zijn eigen rekening en risico. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Mocht verweerder aan eiser tegenwerpen dat hij geen vaste verblijfplaats had?
3. Eiser voert daarnaast aan dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij geen vaste verblijfsplaats had. Eiser had namelijk wel een vaste verblijfsplaats in Almere . Het was op dit adres dat eiser zich wilde laten inschrijven toen hij werd aangehouden.
3.1.
De rechtbank overweegt dat eiser niet in de BRP [3] stond ingeschreven. De stelling dat hij een vaste verblijfsplaats had in Almere heeft eiser niet met stukken onderbouwd. Onder deze omstandigheden mocht verweerder ervan uitgaan dat eiser geen vaste verblijfsplaats had, en mocht verweerder dit dus ook aan eiser tegenwerpen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder onderzoek moeten doen naar eisers verblijfsstatus in andere lidstaten?
4. Eiser voert aan dat hij op het moment waarop het bestreden besluit is genomen een aanvraag had lopen voor een verblijfsvergunning in Slowakije. Uit jurisprudentie van de Afdeling [4] volgt dat een inreisverbod en een terugkeerbesluit, gelet op hun Europese werking, niet naast een verblijfsrecht in een Europese lidstaat kunnen bestaan. [5] Verweerder had eiser in de gelegenheid moeten stellen hierover te verklaren en vervolgens nader onderzoek moeten doen naar eisers aanvraag in Slowakije door hierover met de Slowaakse autoriteiten te overleggen.
4.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder tijdens het gehoor aan eiser heeft gevraagd of hij in een andere lidstaat van de Europese Unie een verblijfsrecht heeft. Eiser heeft hier ontkennend op geantwoord en niks gezegd over de gestelde aanvraag voor een verblijfsvergunning in Slowakije. [6] Verweerder heeft tijdens het gehoor ook gevraagd of er nog bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan geen inreisverbod opgelegd zou moeten worden. Eiser heeft ook in antwoord op deze vraag niks gezegd over zijn gestelde aanvraag. [7] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser voldoende gelegenheid geboden om te vermelden dat hij een aanvraagprocedure heeft lopen in Slowakije. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. Voorts kan voormelde uitspraak van de Afdeling eiser evenmin baten nu eiser ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit niet over een verblijfsvergunning in Slowakije beschikte. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder eiser ten onrechte geen terugkeertermijn geboden?
5. Eiser voert aan dat verweerder hem bij het opleggen van het terugkeerbesluit ten onrechte geen terugkeertermijn heeft geboden. In het bestreden besluit staat vermeld dat geen terugkeertermijn is geboden wegens gevaar op onderduiken. Verweerder heeft echter geen maatregel tot vreemdelingenbewaring opgelegd, wat tegenstrijdig is met het standpunt dat sprake zou zijn van gevaar op onderduiken. Daarnaast bestonden er volgens eiser ook geen andere redenen om af te wijken van de hoofdregel dat een vertrektermijn wordt gegund.
5.1.
Uit artikel 62, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 volgt dat een vreemdeling aan wie een terugkeerbesluit is opgelegd een termijn van vier weken heeft om Nederland te verlaten. Uit artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000 volgt dat deze termijn kan worden ingekort of achterwege gelaten als er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat het achterwege laten van een vertrektermijn alleen op deze grond is gestoeld, en niet op de andere in het tweede lid genoemde gronden.
5.2.
De rechtbank overweegt dat aan eiser inderdaad niet de maatregel van vreemdelingenbewaring is opgelegd. In het bestreden besluit staat hierover vermeld: “Betrokkene heeft aangegeven mee te zullen werken aan een zelfstandig vertrek. Daarom wil ik hem de gelegenheid geven zelf te vertrekken en kies ik er niet voor om hem in vreemdelingenbewaring te stellen.” [8] Gelet hierop valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom aan eiser geen vertrektermijn is gegund wegens een risico op onderduiken. Daarmee is het terugkeerbesluit gebrekkig gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op hetgeen onder 5.1 en 5.2 is overwogen verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen het terugkeerbesluit gegrond en vernietigt zij het terugkeerbesluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
7. Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, in samenhang gelezen met artikel 62 en 62a van diezelfde wet, kan een inreisverbod slechts opgelegd worden aan een vreemdeling jegens wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Nu het terugkeerbesluit is vernietigd, is het inreisverbod daarom onrechtmatig opgelegd. Om die reden verklaart de rechtbank het beroep tegen het inreisverbod gegrond en vernietigt zij het inreisverbod.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Hollander, griffier.
griffier rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europese Unie.
2.Europese Economische Ruimte.
3.Basisregistratie Personen.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3581.
6.Pagina 2 van het proces-verbaal van het gehoor.
7.Pagina 4 van het proces-verbaal van het gehoor.
8.Pagina 3 van het bestreden besluit.