ECLI:NL:RBDHA:2024:17848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
NL24.33644 en NL24.33645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 27 augustus 2024 door verweerder is afgewezen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 7 oktober 2024, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Bulgarije en dat hij daar mishandeld is, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Bulgarije niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. De rechtbank stelt vast dat Bulgarije zijn verplichtingen nakomt en dat er geen structurele tekortkomingen zijn die een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest met zich meebrengen.

Eiser heeft ook betoogd dat hij bijzonder kwetsbaar is en dat er individuele garanties van Bulgarije vereist zijn. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij tot een bijzonder kwetsbare groep behoort en dat er geen reden is om aan te nemen dat hij in Bulgarije niet de benodigde zorg zal ontvangen. De rechtbank concludeert dat de Minister van Asiel en Migratie zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag niet in behandeling hoeft te worden genomen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.33644 (beroep) en NL24.33645 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Verheugd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn samen op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser, Z. Hamawali als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening [1] . Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling, als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Kan verweerder ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Bulgarije, maar dat hij is gedwongen zijn vingerafdrukken te laten afnemen en een handtekening te zetten. Ook is er gedreigd hem terug te sturen naar Turkije en is eiser mishandeld door een politieagent. Verder is sprake van systematische tekortkomingen in de asielprocedure en in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. In dit kader verwijst eiser naar het overgelegde document van Vluchtelingenwerk. [3] Eiser voert aan dat Bulgarije niet dezelfde verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Er is geen, althans onvoldoende, adequate medische zorg voor hem. Nederland is het meest geschikte land om eiser te behandelen. Verder kan eiser bij voorkomende problemen niet klagen bij de autoriteiten van Bulgarije, willen of kunnen deze autoriteiten hem niet helpen en zou een overdracht aan Bulgarije in strijd zijn met artikel 4 van het Handvest of zal het leiden tot een schending van artikel 3 EVRM. Verweerder had een medisch onderzoek ten aanzien van eiser moeten opstarten.
5.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, verweerder in het algemeen ervan uit mag gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken, indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Bulgarije dusdanige tekortkomingen vertoont, dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [4] of artikel 4 van het Handvest [5] . Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn, indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [6]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Uit recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [7] volgt dat voor Bulgarije bij een Dublin-overdracht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In deze jurisprudentie is ook de door eiser overgelegde informatie over de situatie in Bulgarije ten aanzien van Dublinasielzoekers betrokken. Ook eisers verklaringen leiden niet tot de conclusie dat wat betreft Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Zo heeft hij verklaard dat hij in Bulgarije opvang heeft gekregen, maar zelf de opvang na vier dagen heeft verlaten. Voor zover zou worden aangenomen dat eiser een trap van een agent heeft gekregen, volgt uit eisers verklaringen niet dat hij een klacht bij de autoriteiten heeft ingediend tegen de agent. Ook is niet gebleken dat eiser die mogelijkheid niet heeft of dat de autoriteiten van Bulgarije eiser niet kunnen of willen helpen. Met betrekking tot eisers medische omstandigheden heeft verweerder kunnen overwegen dat dit geen reden is om zijn verzoek om internationale bescherming inhoudelijk in behandeling te nemen. Eiser heeft een Turks document en foto’s van zijn been overgelegd. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij een litteken op zijn been en een klompvoet heeft, waarvoor hij een speciale zool draagt. Eiser heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij onder specialistische behandeling staat of deze nodig heeft. Er zijn ook geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen. Verder wordt overwogen dat Bulgarije dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Er mag daarom verwacht worden dat Bulgarije eisers medische problemen net zo goed kan behandelen. Gelet op het bovengenoemde bestond er voor verweerder geen aanleiding om een medisch onderzoek op te starten. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van bijzondere kwetsbaarheid?
6. Eiser voert aan dat hij, met de middelen die hij heeft, voldoende heeft aangetoond dat hij bijzonder kwetsbaar is. Hij vindt dat er individuele garanties van de andere lidstaat vereist zijn.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat uit eisers verklaringen geen bijzondere behoeften kunnen worden afgeleid. De omstandigheid dat sprake zou zijn van problemen met zijn been en voet, leiden niet tot de conclusie dat sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. Eiser heeft niet met eigen verklaringen en documenten aannemelijk gemaakt dat hij bijzonder kwetsbaar is of tot een potentieel bijzonder kwetsbare groep behoort. Om die reden zijn er geen individuele garanties van de andere lidstaat vereist. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat hij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Bulgarije niet de benodigde zorgvoorzieningen zal kunnen krijgen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
7. Ten slotte voert eiser aan dat de bekende omstandigheden in de opvang en de medische problemen van eiser maken dat de behandeling van zijn asielverzoek in Nederland dient plaats te vinden. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 13 augustus 2024. [8]
7.1.
Het betoog slaagt niet. Eiser verwijst in het kader van zijn beroep op artikel 17 van de Dublinverordening naar feiten en omstandigheden die hij ook in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft aangevoerd. Gelet op wat hiervoor is overwogen, mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft voor het overige geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat een eventuele overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. Gelet hierop gaat eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 13 augustus 2024 niet op. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij geen toepassing hoefde te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Bulgarije.
9. Gelet op deze beslissing van de rechtbank op het beroep, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Broekhof, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Harms, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Vluchtelingenwerk, Veelgestelde Vragen Dublinterugkeerders Bulgarije 2024, 19 juli 2024.
4.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
7.De uitspraken van 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870, van 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2647), en van 30 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3912.
8.NL24.5037 en NL24.5038.