ECLI:NL:RBDHA:2024:17848
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 27 augustus 2024 door verweerder is afgewezen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 7 oktober 2024, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Bulgarije en dat hij daar mishandeld is, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Bulgarije niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. De rechtbank stelt vast dat Bulgarije zijn verplichtingen nakomt en dat er geen structurele tekortkomingen zijn die een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest met zich meebrengen.
Eiser heeft ook betoogd dat hij bijzonder kwetsbaar is en dat er individuele garanties van Bulgarije vereist zijn. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij tot een bijzonder kwetsbare groep behoort en dat er geen reden is om aan te nemen dat hij in Bulgarije niet de benodigde zorg zal ontvangen. De rechtbank concludeert dat de Minister van Asiel en Migratie zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag niet in behandeling hoeft te worden genomen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.