ECLI:NL:RBDHA:2024:17850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
NL24.25859 en NL24.25860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Frankrijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Iraanse nationaliteit, heeft eerder asielaanvragen ingediend in Duitsland en Frankrijk, die beide zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van eiser niet in behandeling kan worden genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland op 25 april 2024 een verzoek om terugname bij Frankrijk heeft ingediend, dat door Frankrijk op 27 mei 2024 is aanvaard.

De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel toegepast en geconcludeerd dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Frankrijk, zoals eerder vastgesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft aangevoerd dat hij bang is voor onvoldoende opvang in Frankrijk, maar de rechtbank volgt dit argument niet. De rechtbank heeft ook de informatie uit het AIDA-rapport van 2024 en eerdere rapporten in overweging genomen en geconcludeerd dat de situatie in Frankrijk niet zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, wat betekent dat eiser moet worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.25859 (beroep) en NL24.25860 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en

Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Beyik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is. Daarnaast beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 22 juli 2024 samen op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, M. Gholami als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
1.2
Het onderzoek in beide zaken is op 31 juli 2024 heropend. Verweerder heeft op 19 augustus 2024 een schriftelijke reactie ingediend. Op 29 augustus 2024 is het onderzoek in beide zaken weer gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiser stelt te zijn geboren op [dat] 1985 en de Iraanse nationaliteit te hebben. In 2012 heeft hij Iran verlaten. Eiser heeft verklaard dat hij op 11 april 2016 een verzoek om internationale bescherming in Duitsland heeft ingediend en dat zijn aanvraag in 2020 definitief is afgewezen. Eiser heeft vervolgens op 11 maart 2020 een verzoek om internationale bescherming in Frankrijk ingediend. Hij heeft verklaard dat die aanvraag in 2023 definitief is afgewezen. Op 14 maart 2024 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland gedaan.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 25 april 2024 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan, dat Frankrijk op 27 mei 2024 heeft aanvaard.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kan ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is bang in Frankrijk geen opvang te krijgen. Eiser heeft het AIDA-rapport van 2024 (update 2023) overgelegd en ter zitting een beroep gedaan op verschillende passages op pagina’s 120 t/m 123. Hij doet verder een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 29 februari 2024. [2]
5.1
De rechtbank heeft deze pagina’s na de zitting nader bestudeerd en daarbij kennis genomen van de volgende alinea op pagina 122:
"Asylum seekers who fall under the Dublin procedure in France can in theory benefit from emergency accommodation up until effective transfer, while Dublin returnees are treated as regular asylum seekers and therefore benefit from the same reception conditions granted to asylum seekers under the regular or the accelerated procedure. In practice, however, many persons subject to Dublin procedures (applicants or returnees) live on the streets or in squats because of the overall lack of places. At the end of 2023, only 10,909 out of 36,917 asylum seekers under Dublin procedure were accommodated (29,6%)."
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend en verweerder verzocht om op deze informatie te reageren. De rechtbank heeft daarbij laten weten dat zij zich met name afvraagt of vreemdelingen, zoals eiser, die op grond van de Dublinverordening vanuit een andere lidstaat moeten terugkeren naar Frankrijk ook horen bij de groep "asylum seekers under Dublin procedure'' waarop het percentage van 29,6% van toepassing is.
5.2
Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 19 augustus 2024 op het standpunt gesteld dat het genoemde percentage enkel ziet op vreemdelingen die in de Franse Dublinprocedure zitten, en niet op Dublinterugkeerders. Verweerder wijst erop dat uit de alinea blijkt dat Dublinterugkeerders na overdracht gelijk worden gesteld met normale asielzoekers, en zij dezelfde rechten genieten als asielzoekers die zich in de normale of versnelde asielprocedure bevinden.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het genoemde percentage (29,6%) niet ziet op Dublinterugkeerders. Voor die conclusie vindt de rechtbank ook steun in de informatie opgenomen op pagina 74 van het AIDA-rapport, waar staat dat Dublinterugkeerders dezelfde moeilijkheden ondervinden als alle andere asielzoekers bij het krijgen van geschikte opvang. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat de informatie in het AIDA-rapport van 2024 vergelijkbaar is met de informatie uit het AIDA-Rapport van 2023 (update 2022). De aangehaalde alinea op pagina 122 van het AIDA-rapport 2024 (update 2023) komt grotendeels overeen met een alinea op pagina 104 van het AIDA-rapport 2023 (update 2022). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 9 oktober 2023 [3] over dat AIDA-rapport geoordeeld dat daaruit niet kan worden opgemaakt dat er structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk zijn. Het beroep dat eiser doet op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 29 februari 2024, volgt de rechtbank verder niet omdat eiser, anders dan de vreemdeling in die uitspraak, niet als kwetsbaar kan worden aangemerkt. Eisers beroepsgrond slaagt dus niet.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eisers aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en eiser mag overdragen aan Frankrijk.
7. Nu de rechtbank deze beslissing neemt over eisers beroep, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
8. Eiser krijgt in beide zaken geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.NL24.2985 en NL24.2986