ECLI:NL:RBDHA:2024:18036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
AWB 24.337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor openbare orde en hoorplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De minister heeft het verzoek met het besluit van 5 september 2023 afgewezen, en bij het bestreden besluit van 7 december 2023 is deze afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, evenals de gemachtigde van de minister, aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie terecht is, omdat eiseres een veroordeling voor een misdrijf heeft, wat ernstige vermoedens oproept dat zij een gevaar vormt voor de openbare orde. Eiseres heeft op 16 december 2022 een verzoek tot naturalisatie ingediend, maar haar veroordeling op 20 september 2021 tot twee dagen gevangenisstraf en 20 uur taakstraf, maakt dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor naturalisatie. De rechtbank concludeert dat de minister niet onredelijk heeft gehandeld door geen bijzondere omstandigheden aan te nemen die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. Eiseres kan na de rehabilitatietermijn opnieuw een verzoek indienen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeker op de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres,

(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. P.A.M.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
1.1.
De minister heeft het verzoek met het besluit van 5 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 december 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek van eiseres om naturalisatie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bestreden besluit
4. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Zij heeft op 16 december 2022 een verzoek tot naturalisatie ingediend. De minister heeft dit verzoek op 5 september 2023 afgewezen omdat vanwege een veroordeling voor een misdrijf ernstige vermoedens bestaan dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN. Eiseres is namelijk bij vonnis van 20 september 2021 onherroepelijk veroordeeld tot twee dagen gevangenisstraf en 20 uur taakstraf subsidiair 10 dagen hechtenis wegens het handelen in strijd met het bepaalde in artikel 181 aanhef sub 1 van het Wetboek van Strafrecht. In het beleid [2] staat dat een verzoek om naturalisatie wordt afgewezen, als de verzoeker in de periode van vijf jaar (de zogenaamde rehabilitatietermijn) voor het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Volgens de minister doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die maken dat hij in afwijking van het beleid in de Handleiding RWN (Handleiding) het Nederlanderschap aan eiseres zou moeten verlenen. De minister heeft met het bestreden besluit van 7 december 2023, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Is het beleid zoals neergelegd in de Handleiding over wanneer een verzoeker een gevaar vormt voor de openbare orde onredelijk?
5. Eiseres betoogt ten eerste dat het beleid, zoals neergelegd in de Handleiding, over de vraag wanneer een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde onredelijk is. Uit de Handleiding volgt namelijk dat bij iedere opgelegde gevangenisstraf, ongeacht de duur, een ernstig vermoeden bestaat dat een verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt. In de Handleiding wordt daarbij ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat een strafrechter soms een gevangenisstraf moet opleggen, omdat het opleggen van een taakstraf onmogelijk is vanwege het taakstrafverbod (artikel 22b Wetboek van Strafrecht). Uit het feit dat eiseres is veroordeeld tot twee dagen gevangenisstraf en een taakstraf volgt volgens haar zonder meer dat de politierechter, als er geen taakstrafverbod was geweest, alleen een taakstraf aan haar had opgelegd. Ter vergelijking wijst eiseres op het feit dat uit de Handleiding volgt dat de minister het wél relevant vindt of iemand een taakstraf heeft gekregen omdat diegene geen geldboete kon betalen.
5.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat een naturalisatieverzoek wordt afgewezen als op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde. [3] In het beleid staat dat een ernstig vermoeden dat een verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, niet wordt gebaseerd op zomaar iedere willekeurige misstap die tot een sanctie heeft geleid. De misdraging moet wel voldoende ernstig zijn geweest. De ernst komt tot uiting in het feit dat alleen misdrijven in aanmerking worden genomen. Bovendien moet ook de sanctie die daarop is gevolgd, voldoende zwaar zijn. Daarbij geldt dat onder andere de volgende sanctie leiden tot weigering van naturalisatie:
  • iedere vrijheidsbenemende straf of maatregel (onder meer gevangenisstraf en TBS), ongeacht de duur daarvan;
  • iedere taakstraf van 36 uur of meer, dan wel meerdere taakstraffen van 18 uur of meer, met een totaal van 54 uur of meer;
  • iedere vermogenssanctie (geldboete, transactie, strafbeschikking of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van € 900,– of meer, dan wel meerdere vermogenssancties van € 450,– of meer, met een totaal van € 1.350,– of meer;
De Handleiding maakt dus onderscheid naar de zwaarte van de sanctie in het geval bijvoorbeeld een geldboete of taakstraf is opgelegd, maar niet in het geval dat een gevangenisstraf is opgelegd.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat het niet onredelijk is dat het beleid in het geval van een opgelegde gevangenisstraf geen rekening houdt met de omstandigheid dat deze straf zou zijn opgelegd omdat er sprake is van een delict waarbij het taakstrafverbod geldt. In dat kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 augustus 2023. [4] De Afdeling heeft daar geoordeeld dat het (destijds geldende) beleid in de Handleiding onvoldoende onderscheid maakt naar de zwaarte van de sanctie in het geval er een taakstraf is opgelegd en dat het beleid op dit punt niet in een evenredige verhouding staat tot de ermee te dienen doelen. De Afdeling vindt het echter begrijpelijk dat de minister in het kader van de beleidsvorming een uitzondering maakt voor de gevangenisstraf. In dat geval mag worden uitgegaan dat het misdrijf ernstig is en bestaat er geen ruimte om onderscheid te maken naar de zwaarte van de sanctie of de reden waarom een gevangenisstraf is opgelegd. De minister heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de omstandigheid of een gevangenisstraf is opgelegd voor een delict waarbij het taakstrafverbod geldt, geen rol speelt bij de beoordeling van de vraag of er ernstige vermoedens bestaan dat eiseres een gevaar oplevert voor de openbare orde. De rechtbank voegt hier aan toe dat met de invoering van het taakstrafverbod de wetgever ook juist heeft willen benadrukken dat het hier gaat om misdrijven met een ernstige impact. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat de minister naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023 het beleid in de Handleiding heeft aangepast. Het tegenwerpen van een taakstraf in het geval dat deze is opgelegd omdat een geldboete niet kan worden betaald, is bij deze beleidswijziging komen te vervallen, nu er een ondergrens wordt gehanteerd bij taakstraffen.
Heeft de minister ten onrechte geen bijzondere omstandigheden aangenomen om af te wijken van het beleid?
6. Eiseres betoogt vervolgens dat de minister ten onrechte de door haar aangevoerde omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden aanmerkt die maken dat afgeweken moet worden van het beleid. De minister miskent namelijk allereerst dat een gevangenisstraf is opgelegd omdat het taakstrafverbod het opleggen van een taakstraf onmogelijk maakte. Dat eiseres niet kan bewijzen dat een gevangenisstraf is opgelegd wegens het taakstrafverbod, kan haar niet worden tegengeworpen. Het vonnis van de politierechter bevat immers geen motivering en slechts zeer zelden wordt achteraf een proces-verbaal van de zitting verstrekt aan de advocaat of cliënt. Ten tweede stelt eiseres dat de minister ten onrechte ervan uitgaat dat de strafrechter haar psychische situatie heeft betrokken. De brief van Iriszorg die haar gezondheidssituatie beschrijft, dateert namelijk van 20 juni 2023, en niet is aangegeven dat de politierechter destijds ook beschikte over deze gegevens. Ook is niet duidelijk of eiseres in haar strafprocedure is bijgestaan door een advocaat. Bovendien heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat het niet uitgesloten is dat een psychische stoornis wellicht leidt tot strafbaarheid bij de strafrechter, maar niet tot een gevaar voor de openbare orde bij de minister. Tot slot stelt de minister ten onrechte dat als eiseres het niet eens was geweest met de beslissing van de politierechter, zij in hoger beroep had kunnen gaan. Hiermee miskent de minister dat als iemand in hoger beroep gaat en alsnog een straf krijgt, de rehabilitatietermijn nog later aanvangt. Dit is voor iemand die wil naturaliseren dus geen realistische mogelijkheid.
6.1.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het beleid in de Handleiding dient als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde. De minister moet er bij de toepassing van het beleid wel rekening mee houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien hij van dat beleid afwijkt. [5]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden heeft hoeven aan te merken. De door eiseres aangevoerde omstandigheden, zoals de (mogelijke) rol van het taakstrafverbod bij het opleggen van de gevangenisstraf en de psychische omstandigheden, hebben namelijk te maken met de manier waarop de strafrechter tot zijn oordeel is gekomen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het niet aan de minister of de bestuursrechter is om te toetsen op welke wijze de strafrechter tot het opleggen van zijn sanctie is gekomen. Bovendien mag de minister ervan uitgaan dat persoonlijke omstandigheden, voor zover deze als verzachtende omstandigheden moeten worden aangemerkt waaronder eiseres het delict heeft gepleegd, door de strafrechter zijn meegewogen. [6] Dat eiseres geen hoger beroep zou kunnen instellen omdat de rehabilitatietermijn anders pas later aanvangt, heeft de minister ook niet als bijzondere omstandigheid hoeven aan te merken. Dit speelt immers in iedere zaak. Tot slot merkt de rechtbank op dat de afwijzing van het verzoek overigens niet betekent dat eiseres in de toekomst niet het Nederlanderschap kan verkrijgen. Zij kan na verloop van de rehabilitatietermijn opnieuw een verzoek om verlening van het Nederlanderschap indienen.
Heeft de minister eiseres ten onrechte niet gehoord in bezwaar?
7. Eiseres betoogt tot slot dat de minister haar in de bezwaarprocedure had moeten horen. De minister stelt namelijk ten onrechte dat zij in bezwaar geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht en dat de bijzondere omstandigheden al bekend waren bij de totstandkoming van het besluit. Ze heeft in bezwaar immers gewezen op jurisprudentie, de reden van de strafrechter om de opgelegde sanctie op te leggen, namelijk het taakstrafverbod, en haar psychische omstandigheden. Ter onderbouwing van haar standpunt, verwijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 15 maart 2023. [7]
7.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden. Hoewel uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 [8] blijkt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en dat terughoudend omgegaan moet worden met uitzonderingen op de hoorplicht, mocht de minister in dit geval afzien van het horen. De minister betoogt terecht dat in het geval van eiseres op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat de bezwaargronden niet tot een andersluidend besluit hadden kunnen leiden. De in bezwaar aangevoerde omstandigheden zijn namelijk al gemotiveerd meegenomen in het primaire besluit of hoefden niet te worden meegenomen in de beoordeling. Daarom was het bezwaar kennelijk ongegrond. De verwijzing van eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 15 maart 2023, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat de feiten en omstandigheden in die zaak afwijken van onderhavige. In die zaak was namelijk sprake van een situatie waarin de identiteit van de verzoeker niet aannemelijk was geacht en waar de verzoeker in de bezwaarprocedure aanvullende stukken had overgelegd. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond
.Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten
.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Paragraaf 5 bij de toelichting op artikel 9, eerste lid, onder a, in de Handleiding voor de toepassing van de RWN.
3.Artikel 9, eerste lid, onder a van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3296.
7.ECLI:NL:RBROT:2023:2216, r.o. 5.1. e.v.