ECLI:NL:RBDHA:2024:18166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
NL24.37267 en NL24.37268
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening wegens vertrek met onbekende bestemming

Op 28 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag op 17 september 2024 afgewezen, met het argument dat deze kennelijk ongegrond was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting werd duidelijk dat eiser op 27 september 2024 met onbekende bestemming was vertrokken, zonder de minister of zijn gemachtigde op de hoogte te stellen van zijn verblijfplaats.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of eiser nog procesbelang had bij het beroep. Gezien het feit dat eiser geen contact meer had met zijn gemachtigde en zijn verblijfplaats onbekend was, concludeerde de rechtbank dat eiser geen prijs meer stelde op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Hierdoor was er geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van het beroep, wat leidde tot de beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, aangezien er geen inhoudelijke behandeling meer nodig was.

De uitspraak werd gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, in aanwezigheid van griffier I. Wolthuis, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.37267 en NL24.37268
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2024 en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], eiser,V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. Bij besluit van 17 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.37268, op 28 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser en de gemachtigde van eiser zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.3.
Na afloop van de behandeling van de zaken ter zitting hebben de rechtbank en de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en de voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

2. De minister heeft de rechtbank op 9 oktober 2024 bericht dat eiser op 27 september 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De minister heeft zich daarbij gebaseerd op informatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa).
2.1.
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep.
2.2.
De gemachtigde van eiser heeft op 18 oktober 2024 aan de rechtbank laten weten dat hij heeft geprobeerd met eiser in contact te komen, maar dat dit niet is gelukt.
2.3.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [1] blijkt het volgende. [2] Wanneer een vreemdeling, die een asielaanvraag heeft ingediend, met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, kan er in principe vanuit wordt gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem in eerste instantie gezochte bescherming in Nederland. Dit is alleen anders als een vreemdeling nog contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming.
2.4.
In dit geval heeft eiser de opvang verlaten, de minister en de gemachtigde niet op de hoogte gesteld van zijn verblijfsplaats en heeft hij ook geen contact meer met zijn gemachtigde. Dit maakt dat de rechtbank ervan uitgaat dat eiser geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. Het is de rechtbank verder ook niet gebleken van concrete aanknopingspunten om hiervan af te wijken. Daarom is er geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van het beroep en is het beroep niet-ontvankelijk.
2.5.
Aangezien op het beroep is beslist, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
2.6.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024 door mr. V.A.G. van Dijk, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579) en van 1 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2662).