ECLI:NL:RBDHA:2024:18180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
NL24.19235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van gezinsleven en privéleven onder het EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning om bij zijn moeder in Nederland te verblijven. Eiser, een Peruaanse nationaliteit, heeft op 4 juni 2022 Nederland ingereisd en op 1 december 2022 samen met zijn vader een aanvraag ingediend voor tijdelijk verblijfsrecht. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan het mvv-vereiste en er geen sprake zou zijn van een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en de afhankelijkheidsrelatie met zijn moeder.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn moeder. De rechtbank overwoog dat eiser in staat was om zonder de aanwezigheid van zijn moeder te functioneren en dat de emotionele en financiële afhankelijkheid niet zodanig was dat deze de gebruikelijke band tussen ouder en meerderjarig kind overstijgt. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over zijn privéleven in Nederland en de impact van het overlijden van zijn zus gewogen, maar kwam tot de conclusie dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag af te wijzen, in stand blijft. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding, aangezien het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19235

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om hem een verblijfsvergunning te verlenen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1990 en heeft de Peruaanse nationaliteit. Zijn moeder (referente) heeft een verblijfsvergunning in Nederland. Eiser is op 4 juni 2022 Nederland ingereisd om zijn zieke zus te bezoeken. Op 1 december 2022 heeft hij samen met zijn vader bij verweerder een aanvraag ingediend om een tijdelijk verblijfsrecht in het kader van artikel 8 van het EVRM [1] om de nalatenschap van zijn inmiddels overleden zus af te wikkelen. Verweerder heeft deze aanvraag aangemerkt als een aanvraag voor verblijf bij zijn moeder.
2. Bij besluit van 20 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiser beschikt niet over een geldige mvv. [2] Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste omdat tussen eiser en referente geen sprake is van een gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarnaast ziet verweerder geen aanleiding om eiser vrijstelling te verlenen op grond van de hardheidsclausule.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Er is afgezien van de hoorzitting, waarna eiser is gehoord door middel van een schriftelijke vragenronde. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De vader van eiser heeft gedurende de bezwaarfase wel een verblijfsvergunning bij referente gekregen.
4. In beroep voert eiser het volgende aan. Verweerder heeft niet alle individuele omstandigheden betrokken bij de beoordeling of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Zo is de inwilliging van de aanvraag van zijn vader ten onrechte niet aangemerkt als bijzondere bijkomstige omstandigheid. Eiser wijst erop dat verweerder geen vragen heeft gesteld over zijn vader. De aanvraag had breder getoetst moeten worden. Verweerder heeft wel erkend dat eiser samen met zijn vader naar Nederland is gekomen en hier zijn gaan samenwonen, wat volgens eiser al op zichzelf een aanknopingspunt is om gezamenlijk gezinsleven aan te nemen. Verder stelt eiser dat het overlijden van zijn zus als een zeer bijzondere omstandigheid moet worden gezien, wat enorme impact heeft (gehad) op het gezin. Eiser meent dat verweerder zijn medische omstandigheden, ook zonder nadere onderbouwing, dient te betrekken bij de beoordeling van zijn aanvraag. Verweerder mag de beoordeling niet beperken tot de vraag of referent volledig afhankelijk is van hem. Verder is het volgens eiser niet relevant dat hij sterke banden heeft met Peru of dat het een keuze is geweest om zijn zus in Nederland te begraven. Het gaat erom dat eiser aantoont dat hij sterke banden heeft met Nederland en het graf van zijn zus is daar een voorbeeld van. Ter zitting heeft eiser ook nog benadrukt dat hij zich beroept op zijn privéleven in Nederland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder stelt een vreemdeling vrij van het mvv-vereiste als uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [3] Het is vaste rechtspraak van het EHRM [4] dat pas kan worden gesproken van een door artikel 8 van het EVRM beschermd gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie; er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. [5] Uit de rechtspraak volgt ook dat de vraag of sprake is van beschermd gezinsleven van feitelijke aard is, en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden. Hierbij kan onder meer relevant zijn: de eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
6. Verweerder heeft zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat tussen eiser en referente geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daarbij is terecht van belang geacht dat zij in ieder geval enige tijd, sinds juni 2021 tot het moment dat eiser naar Nederland kwam, niet meer hebben samengewoond. Eiser heeft zich kunnen handhaven zonder de aanwezigheid van referente en de intensiteit van het gezinsleven is daardoor afgenomen. Verder heeft verweerder mogen betrekken dat de band van eiser met het land van herkomst sterk is. Hij woont al heel zijn leven in Peru. Eiser was ruim meerderjarig, 31 jaar, toen hij naar Nederland kwam. De stelling dat eiser referente financieel onderhoudt, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om te spreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. In eerste instantie zou het gezin leven van het spaargeld van eiser, maar gedurende de beroepsprocedure is gebleken dat referente een baan heeft. Zij kan daarmee voorzien in haar eigen levensonderhoud en is daarom niet langer in financieel opzicht afhankelijk van eiser
7. Met betrekking tot de emotionele afhankelijkheid tussen referente en eiser heeft verweerder kunnen overwegen dat niet is gebleken dat deze de gebruikelijke band tussen een ouder en een meerderjarig kind overstijgt. Uit de door eiser overgelegde stukken, de behandelovereenkomst van MSc [naam 1] en een medisch verslag van Drs. [naam 2], blijkt dat zowel eiser als zijn ouders in een rouwproces zitten. Zo is in de behandelovereenkomst ten behoeve van referente opgenomen dat sprake is van een ondersteunend familienetwerk: haar inwonende zoon spreekt Engels en is betrokken bij referente en haar welzijn. Verweerder heeft echter kunnen overwegen dat niet is gebleken dat dit de gebruikelijke band tussen een ouder en een meerderjarig kind overstijgt. Dat eiser en zijn ouders elkaar steunen na het overlijden van eisers zus en dat dit verlies een enorme impact op het gezin heeft gehad, is zonder meer begrijpelijk. Dit duidt echter op een gebruikelijke band tussen ouders en hun (meerderjarige) kinderen. Bovendien kan eiser zijn ouders ook op afstand steunen en blijft het mogelijk om elkaar te bezoeken in Nederland en Peru. Verder heeft referente nog steeds een ondersteunend familielid in Nederland, nu de aanvraag van haar echtgenoot is ingewilligd.
8. Eisers stelling dat verweerder de beoordeling ten onrechte heeft beperkt tot de vraag of referente volledig dan wel exclusief afhankelijk is van eiser gelet op haar medische situatie, wordt niet gevolgd. Verweerder heeft de zorgbehoeftigheid van eiser en zijn ouders uitgebreid beoordeeld, en onder meer geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de medische situatie van referente zodanig is dat zij exclusief afhankelijk is van eiser. Hoewel exclusiviteit niet het criterium is en hieraan geen doorslaggevend belang mag worden gehecht, is verweerder wel bevoegd er een zwaarwegend belang aan te hechten. [6] Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht geconcludeerd dat er tussen referente en eiser geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat.
9. De rechtbank wijst er verder op dat verweerder de inwilliging van de aanvraag van eisers vader wel degelijk heeft betrokken bij het bestreden besluit en voldoende heeft gemotiveerd dat tussen eiser en zijn vader geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Voor zover er onduidelijkheid bestaat over het samenwonen met zijn vader, is eiser in ieder geval op een leeftijd waarop hij zelfstandig kan wonen. Hetgeen is overwogen met betrekking tot de financiële en emotionele afhankelijkheid van referente, is deze ook integraal van toepassing op de relatie met vader. De eventuele samenwoning met vader heeft verweerder in dit verband dan ook niet cruciaal hoeven achten.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit kunnen overwegen dat het feit dat eiser in Nederland deelneemt aan evenementen van de gemeente Breda, tennist, naar de sportschool en de kerk gaat, niet dermate bijzonder is om schending van zijn privéleven aan te nemen. Eiser heeft dat in beroep niet gemotiveerd betwist en heeft ook niet nader toegelicht waaruit zijn privéleven in Nederland verder zou bestaan. Ook is door verweerder meegewogen dat eiser een bepaalde binding heeft met Nederland omdat zijn zus hier ligt begraven. Deze aannemelijke band met Nederland is echter tot stand gekomen door de keuze van eisers familie om haar in Nederland te begraven in plaats van Peru. Bovendien zijn eisers banden met Peru nog steeds sterk en wordt hij in staat geacht zijn sociale leven daar weer op te pakken.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet vrijgesteld hoeft te worden van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM wegens zijn familie- en privéleven.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 5 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Europees Hof van de Rechten van de Mens.
5.Bijvoorbeeld het arrest van 2 september 2020 in de zaak Azerkane, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816. Zie ook de uitleg in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.