ECLI:NL:RBDHA:2024:18204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
24/8040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen schorsing rijbewijs na kettingbotsing

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 november 2024, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker wiens rijbewijs is geschorst na een kettingbotsing op 8 juli 2024. Verzoeker, die als bezorger voor een supermarktketen werkte, was betrokken bij een aanrijding waarbij hij achterop drie andere voertuigen reed. De politie had aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) gemeld dat er twijfels bestonden over de rijvaardigheid van verzoeker, wat leidde tot de schorsing van zijn rijbewijs en de verplichting om een rijvaardigheidsonderzoek te ondergaan.

Verzoeker betwist de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen, waarin staat dat hij met beide voeten vast zat tussen de pedalen. Hij stelt dat hij het rempedaal tijdig heeft ingetrapt, maar dat zijn voet van het pedaal gleed, wat leidde tot de aanrijding. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal. De rechter erkent het belang van verzoeker om zijn rijbewijs terug te krijgen, maar concludeert dat dit belang op dat moment niet zwaarder weegt dan het algemene belang van verkeersveiligheid.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de schorsing van het rijbewijs van verzoeker in stand blijft totdat het rijvaardigheidsonderzoek is afgerond. De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de bevindingen van de politie en dat verzoeker zijn rijbewijs kan terugkrijgen indien hij het onderzoek met goed gevolg aflegt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8040

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. U. Özcan),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: mr. S. Sheikchote).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek en het schorsen van zijn rijbewijs.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 september 2024 heeft verweerder een rijvaardigheidsonderzoek opgelegd en het rijbewijs geschorst. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat de zaak over?
2. Verzoeker is als bestuurder van een bestelauto op 8 juli 2024 betrokken geraakt bij een kettingbotsing in Den Haag. Hierbij is hij achterop drie andere voertuigen gereden. Hij was op dat moment aan het werk als bezorger voor een supermarktketen. Na het ongeval heeft de korpschef van de politie aan verweerder de mededeling gedaan dat het vermoeden bestaat dat verzoeker niet beschikt over de rijvaardigheid die is vereist voor het besturen van een voertuig. Omdat verweerder twijfelt of verzoeker nog wel veilig kan rijden, moet verzoeker een onderzoek naar de rijvaardigheid doen. [1] Daarnaast heeft verweerder het rijbewijs geschorst. Het rijbewijs wordt bijvoorbeeld geschorst wanneer de aanrijding is veroorzaakt doordat de bestuurder het verkeerde pedaal heeft ingetrapt of juist geen pedaal heeft ingetrapt. [2] Hiervan is volgens verweerder sprake.
Wat vindt verzoeker?
3. Verzoeker stelt dat sprake is van spoedeisend belang omdat hij zijn rijbewijs nodig heeft om naar en van werk te gaan. Hij gaat altijd op de scooter, maar dat is nu zonder rijbewijs niet mogelijk. Het is voor hem ook niet mogelijk om met het openbaar vervoer naar werk te reizen, omdat hij specifiek is aangenomen voor de ochtenddienst en hij al voor 06:00 aanwezig moet zijn.
4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een onderzoek naar zijn rijvaardigheid heeft opgelegd. Hij betoogt dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Het is volgens hem evident dat het proces-verbaal van bevindingen feitelijk gezien niet kan kloppen. Zo staat ten onrechte vermeld dat hij met beide schoenen vast is komen te zitten tussen de pedalen, dit is niet mogelijk. Verzoeker heeft naar eigen zeggen het rempedaal van de bestelbus tijdig ingetrapt, maar gleed daarbij met (alleen) zijn rechtervoet van het pedaal af en kwam klem te zitten tussen de pedalen. Hij kon zijn voet niet snel genoeg vrij krijgen om nogmaals te remmen en het ongeval te voorkomen. Dit heeft hij ook tegen de politie verklaard. Deze situatie kwalificeert volgens verzoeker niet als het intrappen van het onjuiste pedaal of het niet intrappen van het juiste pedaal. Verder merkt hij op dat het procesverbaal is opgesteld door iemand anders dan degene met wie hij heeft gesproken. Omdat evident is dat het proces-verbaal feitelijk gezien niet kan kloppen, staat volgens verzoeker ook vast dat geen sprake is van een situatie op grond waarvan verweerder zijn rijbewijs mocht schorsen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat verzoeker weinig stukken heeft overgelegd over zijn werk en zijn financiële situatie die het spoedeisend belang onderbouwen. Daar staat tegenover dat duidelijk is dat verzoeker wel gevolgen ondervindt van het geschorste rijbewijs. Daarom geeft de voorzieningenrecht verzoeker het voordeel van de twijfel en wordt het spoedeisend belang aangenomen.
7. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrecht heeft het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen. Volgens vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs aanleiding geeft tot afwijking van dit uitgangspunt. Indien uit het proces-verbaal een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig kan worden afgeleid, vormt dit voldoende grondslag om een bestuursrechtelijke maatregel op te leggen. [3]
8. In wat verzoeker aanvoert, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen. De verbalisant heeft in het proces-verbaal de verklaringen die na het ongeval door verzoeker zijn gedaan opgetekend. Waaronder ook de verklaring dat verzoeker met zijn schoenen vast is komen te zitten tussen de pedalen en dat hij per ongeluk het gaspedaal had ingedrukt in plaats van het rempedaal. Eiser betoogt dat het feitelijk onmogelijk is om met
allebeide schoenen vast te zitten tussen de pedalen. Deze gestelde tegenstrijdigheid in het proces-verbaal acht de voorzieningenrechter echter niet dusdanig dat verweerder hierin aanleiding heeft hoeven zien om navraag te doen bij de politie naar de toedracht van het ongeval. Dat verzoeker in een later stadium verklaringen doet die van zijn in het proces-verbaal opgetekende verklaring afwijken, is op zichzelf ook onvoldoende om aan de juistheid van het proces-verbaal te twijfelen. [4] Dit geldt eveneens voor de door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat zijn verklaringen zijn afgenomen door een collega van de verbalisant. Beide agenten waren ter plaatse op de locatie van het ongeval en uit het proces-verbaal volgt dat de verbalisant tijdens de verklaringen door verzoeker op hoorafstand stond. De voorzieningenrechter merkt nog op dat wat er ook zij van wat verzoeker aanvoert over de toedracht van het ongeval, verzoeker daarmee in ieder geval lijkt te erkennen dat hij het rempedaal niet voldoende tijdig heeft kunnen indrukken om het ongeval te kunnen voorkomen. Dat geen sprake zou zijn van het intrappen van het onjuiste pedaal of het niet intrappen van het juiste pedaal, zoals verzoeker betoogt, volgt de voorzieningenrechter niet.
9. De voorzieningenrechter begrijpt dat het belang van verzoeker om het rijbewijs terug te krijgen groot is vanwege zijn werk, maar dat weegt op dit moment niet zwaarder dan het algemene belang van de verkeersveiligheid wat verweerder moet waarborgen. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat in het kader van het onderzoek naar de rijvaardigheid sprake is van normale doorlooptijden. Zodra verzoeker de factuur voor de uitvoeringskosten heeft voldaan, kan hij binnen enkele weken het onderzoek afleggen, aldus verweerder. Indien hij het onderzoek met goed gevolg aflegt, hoort hij dit naar alle waarschijnlijkheid diezelfde dag nog.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen en zijn er geen omstandigheden die in het licht van de betrokkenen belangen maken dat een voorziening moet worden getroffen.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het rijbewijs van verzoeker geschorst blijft in afwachting van de uitkomst van het onderzoek naar zijn rijvaardigheid. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) en artikel 23, derde lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met de bijlage, onder A, onderdeel I en II van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling).
2.Artikel 131, tweede lid, van de Wvw 1994 en artikel 5, aanhef en onder h, van de Regeling.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4148.
4.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1672, r.o. 5.