ECLI:NL:RBDHA:2024:18214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
NL24.42624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van minderjarige vreemdeling zonder juridische bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een minderjarige vreemdeling. Eiseres, een minderjarige met de nationaliteit van [nationaliteit], werd op 31 oktober 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 6 november 2024 in Middelburg kon eiseres niet via een telehoorverbinding aanwezig zijn, wat leidde tot een schending van haar recht op juridische bijstand. De rechtbank oordeelde dat het recht op rechtsbijstand cruciaal is, vooral voor minderjarigen, en dat eiseres niet in staat was om afstand te doen van dit recht. De rechtbank concludeerde dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat eiseres niet gehoord was met bijstand van een advocaat. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opgeheven en een schadevergoeding van €800 toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals een vergoeding van €1750 voor proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42624

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld in Middelburg. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Zij waren aanwezig in de zittingszaal.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van [nationaliteit] nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. De rechtbank stelt het volgende vast. Ondanks herhaaldelijke pogingen is het voorafgaand aan de zitting niet mogelijk gebleken voor het detentiecentrum Zeist om via een telehoorverbinding verbinding te maken met de rechtbank. Hierdoor kon eiseres niet via de gebruikelijke wijze aanwezig zijn bij het begin van de behandeling van het beroep op zitting.
3. Na overleg en afstemming met de gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank besloten aan te vangen met de mondelinge behandeling van het beroep op zitting. De gemachtigde van eiseres heeft namens haar verder het woord gevoerd. Tijdens de zitting zijn – buiten de zittingszaal - meerdere pogingen gedaan om contact te leggen met het detentiecentrum Zeist teneinde eiseres toch te horen, al dan niet telefonisch. Aan het einde van de zitting is nogmaals besproken dat contact niet mogelijk was en heeft de gemachtigde van eiseres medegedeeld dat het in het belang van eiseres was dat de zitting wel doorgang heeft kunnen vinden, ook al heeft dit tot gevolg gehad dat eiseres niet gehoord kon worden. Gelet op voornoemde bijzondere omstandigheden van dit geval is besloten het onderzoek te sluiten, zonder een nadere zitting te plannen.
4. Namens eiseres wordt aangevoerd dat haar recht is geschonden om voorafgaand ofwel tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling te worden bijgestaan door een advocaat. Eiseres is gehoord voordat er contact is geweest met een advocaat dan wel
haar voogd van [naam instelling] . [1] Uit vaste rechtspraak volgt dat rechtsbijstand voorafgaand aan inbewaringstelling een cruciale waarborg is. Daarnaast volgt uit artikel 37d van het Verdrag inzake de rechten van het kind dat ieder kind dat van haar vrijheid is beroofd, het recht heeft onverwijld te beschikken over juridische en andere passende bijstand. Eiseres is minderjarig en daarmee handelingsonbekwaam en wordt niet in staat geacht haar rechten en plichten te kennen. Eiseres is bekend met PTSS [2] en zij is vlak voor het gehoor uit haar bed gelicht. Gelet hierop en gelet op de kwetsbare positie van eiseres (als minderjarige) mocht verweerder niet afgaan op de mededeling van eiseres dat zij door wilde gaan met het gehoor zonder advocaat. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 19 augustus 2019. [3] Een mogelijke verzwaarde belangenafweging valt in het voordeel van eiseres uit, nu een aanstaande overdracht geen zeer zwaarwegend belang is. [4]
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uitleg is gegeven over de feitelijke gang van zaken omtrent het gehoor. Verder weegt het belang van verweerder om eiseres in bewaring te stellen zwaarder, gelet op het onttrekkingsrisico.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. In beginsel heeft de vreemdeling het recht om bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling te worden bijgestaan door zijn raadsman. Dit volgt uit artikel 100 van de Vw [5] en artikel 5.2, vierde lid van het Vb. [6]
7. Uit de stukken in het dossier blijkt dat op 31 oktober 2024 omstreeks 6:38 uur de kamer van eiseres is binnengetreden met een machtiging tot binnentreden. Zij is daarna staandegehouden en opgehouden op grond van artikel 50a van de Vw. Verder is gebleken dat om 6:50 uur een piketmelding is verzonden, nadat de voorkeursadvocaat telefonisch niet bereikbaar was om 06:48 uur. Het gehoor is aangevangen om 07:48 uur. De piketmelding is om 9:04 uur door de gemachtigde van eiseres geaccepteerd. Om 9:10 uur heeft gemachtigde contact opgenomen met het detentiecentrum in Zeist en aangegeven onderweg te zijn naar het detentiecentrum. Gemachtigde kreeg toen te horen dat dat eiseres op dat moment al was gehoord. Eiseres is op of omstreeks 09:17 uur in bewaring gesteld.
De rechtbank stelt voorop dat detentie op vreemdelingrechtelijke gronden, vanwege het ingrijpende karakter, een uiterst middel is om overdracht te kunnen realiseren. De rechtbank is van oordeel dat eiseres als minderjarige niet in staat moet worden geacht om afstand te doen van het recht op juridische bijstand voorafgaand aan en tijdens het gehoor in verband met inbewaringstelling. Daarbij is het volgende van belang. Eiseres is op dit moment 15 jaar. Een minderjarige, zeker een minderjarige van 15 jaar, moet niet in staat worden geacht de complexiteit en het doel van de maatregel van bewaring en het belang van rechtsbijstand in die context te overzien. De omstandigheid dat eiseres meermaals zelf te kennen heeft gegeven door te willen gaan met het gehoor, maakt dit oordeel niet anders. Eiseres had op dit gehoor moeten worden voorbereid door een advocaat en deze advocaat had aanwezig moeten zijn bij het gehoor. Daarnaast had de voogd op de hoogte gesteld moeten worden. Onder die omstandigheden zou het namelijk wel mogelijk zijn geweest om de persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar belang als kind te benoemen en in het gehoor aan de orde te stellen, zodat aan het belang van het kind het juiste gewicht had kunnen worden toegekend bij de beslissing of het gerechtvaardigd en proportioneel is om eiseres in bewaring te stellen. Daarbij komt dat verweerder ermee bekend is dat eiseres psychische problemen stelt te hebben en dat zij op de dag van de inbewaringstelling in alle vroegte van haar bed is gelicht waarna zij is staandegehouden en opgehouden en gelijk gehoord. Door eiseres onder voornoemde omstandigheden te horen zonder dat zij werd bijgestaan door een advocaat is sprake van schending van het verdedigingsbeginsel. Deze schending is dermate ernstig dat dit gebrek op zichzelf ernstig genoeg is om de maatregel op te heffen. Gelet op de aard van de maatregel en nu niet is gebleken van zeer zwaarwegende belangen aan de zijde van verweerder die aanleiding kunnen geven om aan dat gebrek voorbij te gaan, valt de belangenafweging in het voordeel van eiseres uit. Dit betekent dat de inbewaringstelling van eiseres van aanvang af onrechtmatig is. De overige beroepsgronden hoeven dan ook niet besproken te worden.
8. Het beroep is gegrond. De maatregel is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 7 november 2024.
9. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 8 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 8 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 800.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 7 november 2024;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 800,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan op 7 november 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Landelijke voogdijorganisatie voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
2.Posttraumatische stressstoornis.
4.Ter onderbouwing verwijst eiseres naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2207.
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.