ECLI:NL:RBDHA:2024:18251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
NL24.41553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring van een Egyptische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van een Egyptische vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 9 juli 2024 opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 1 november 2024 was eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig, maar de minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Er zijn sinds het sluiten van het vorige onderzoek in de procedure al twee keer gerappelleerd op de laissez-passer (lp) aanvraag en er is een vertrekgesprek gevoerd. De rechtbank oordeelt dat er zicht is op uitzetting naar Egypte, ondanks dat er nog geen presentatie datum bekend is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gezondheidssituatie van eiser niet zodanig is dat dit aanleiding geeft voor een lichter middel, zoals een meldplicht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeert dat de belangen van de minister bij voortzetting van de bewaring zwaarder wegen dan de belangen van eiser bij vrijlating, gezien de voortgang van de uitzettingsprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41553

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

1. De minister heeft op 9 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 26 september 2024 (in de zaak NL24.35166) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 20 september 2024.
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
4. Eiser betoogt - samengevat - dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Hiertoe voert eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De minister heeft gedurende de gehele periode waarbinnen eiser in bewaring verblijft, namelijk drie en een halve maand, nog geen presentatie gepland. Eiser stelt verder dat er sinds sluiting van het vorige onderzoek maar twee keer is gerappelleerd op de laissez-passer (lp) aanvraag en acht dit onvoldoende voortvarend. Verder voert eiser aan dat tot op heden niet is gebleken wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de nieuwe informatie en of de nieuwe informatie wel zal leiden tot een bevestiging van de nationaliteit. Deze nieuwe informatie is al twee en een half jaar bekend bij de minister en heeft tot nu toe nog niet geleid tot afgifte van een lp. Verder stelt eiser dat het niet duidelijk is welke vragen precies aan het Egyptische consulaat zijn voorgelegd, waardoor onduidelijk is of het consulaat de zaak van eiser tijdig kan behandelen. Voor eiser blijft het dan ook volstrekt onzeker wanneer hij kan worden gepresenteerd, waardoor zijn belang bij vrijlating zwaarder weegt dan het belang van de minister bij voortzetting van de bewaring. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 24 oktober 2023. [1] Eiser betoogt ten slotte dat aan hem een lichter middel opgelegd kan worden. Eiser stelt dat een meldplicht meer op zijn plek zou zijn, wegens de medische omstandigheden van eiser. Eiser is gebonden aan een rolstoel en heeft last van astma en slapeloosheid.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure tweemaal is gerappelleerd op de lp-aanvraag, laatstelijk op 22 oktober 2024. Daarnaast is er één vertrekgesprek met eiser gevoerd, namelijk op 3 oktober 2024. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister toegelicht dat er nog geen presentatie datum bekend is. Ten aanzien van de nieuwe informatie die al sinds twee en een half jaar bekend is overweegt de rechtbank dat eiser tot december 2023 rechtmatig verblijf genoot, gelet op zijn aanvraag om toetsing aan het EU-recht en het beroep daartegen. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting toegelicht dat die nieuwe informatie pas bij de lp-aanvraag kon worden betrokken op het moment dat het rechtmatig verblijf van eiser eindigde. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Egypte binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank overweegt dat de aanvraag voor een lp voor eiser in juni 2024 is opgestart. Het feit dat er nog geen presentatie is gepland en dat de lp nog niet is afgegeven, is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister cijfers overgelegd van uitzettingen naar Egypte. Zo zijn er in de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 september 2024 achttien lp-aanvragen gedaan, hebben er ook achttien nationaliteitsbevestigingen plaatsgevonden, zijn er zeven lp’s afgegeven en zijn zes vreemdelingen uitgezet naar Egypte. Er zijn aldus naar het oordeel van de rechtbank concrete aanwijzingen dat het Egyptische consulaat in het algemeen lp’s verstrekt. De rechtbank overweegt dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 24 oktober 2023 maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat de vreemdeling in die zaak al negen maanden in vreemdelingenbewaring zat terwijl dat hier niet het geval is.
5.2.
De rechtbank overweegt tot slot dat zij in haar eerdere uitspraak van 25 juli 2024 al heeft geoordeeld dat een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. Het is de rechtbank in de eerste plaats niet gebleken dat de gezondheidssituatie van eiser sinds deze uitspraak verder achteruit is gegaan zoals eiser stelt. De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat de detentie in de onderhavige beoordelingsprocedure voor eiser onevenredig bezwarend is geworden vanwege zijn medische omstandigheden. De rechtbank overweegt dat uit de stelling van eiser - dat hij kampt met diverse gezondheidsklachten en gebonden is aan een rolstoel - zonder nadere onderbouwing of overgelegde stukken niet blijkt dat de beschikbare zorg in detentie voor hem niet toereikend is. Ook blijkt niet dat eiser niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, of dat zijn medische situatie door gebrek aan zorg zou verslechteren. [2] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dan ook geen aanleiding hoeven zien om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen en een lichter middel op te leggen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:RBDHA:2023:16048, rechtsoverweging 7.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1162.