In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van een Egyptische vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 9 juli 2024 opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 1 november 2024 was eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig, maar de minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Er zijn sinds het sluiten van het vorige onderzoek in de procedure al twee keer gerappelleerd op de laissez-passer (lp) aanvraag en er is een vertrekgesprek gevoerd. De rechtbank oordeelt dat er zicht is op uitzetting naar Egypte, ondanks dat er nog geen presentatie datum bekend is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gezondheidssituatie van eiser niet zodanig is dat dit aanleiding geeft voor een lichter middel, zoals een meldplicht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeert dat de belangen van de minister bij voortzetting van de bewaring zwaarder wegen dan de belangen van eiser bij vrijlating, gezien de voortgang van de uitzettingsprocedure.