In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Georgische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1997, heeft op 31 mei 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 15 juli 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 4 september 2024, maar vanwege het ontbreken van een tolk wordt de zitting uitgesteld naar 12 september 2024. Tijdens deze zitting zijn de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig.
De rechtbank onderzoekt de gronden van het beroep en concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat Georgië als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij en zijn gezin bij terugkeer in Georgië gevaar lopen. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet naar de politie is gegaan met zijn problemen en dat er onvoldoende bewijs is dat de politie hem niet zou helpen. De minister heeft de relevante elementen van de asielaanvraag geloofwaardig bevonden, maar concludeert dat dit niet leidt tot een verlening van de verblijfsvergunning, omdat de eiser niet heeft aangetoond dat Georgië voor hem persoonlijk geen veilig land is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 7 oktober 2024. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.