ECLI:NL:RBDHA:2024:18480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
NL24.30947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van een Syrische terugkeerder met risico op behandeling in strijd met artikel 3 EVRM

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 11 december 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 6 augustus 2024 is afgewezen. De rechtbank heeft op 14 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd of eiser bij terugkeer naar Syrië, specifiek naar Raqqa, een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid om dit motiveringsgebrek te herstellen via een bestuurlijke lus. Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met de vrees voor arrestatie vanwege zijn status als reservist en de risico's van het regime in Syrië. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van eiser en de actuele situatie in Syrië.

De rechtbank biedt de minister zes weken de tijd om het gebrek in de motivering te herstellen, waarna eiser vier weken krijgt om te reageren op de aanvullende motivering. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30947

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. P.A.M.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 11 december 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 6 augustus 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt, samengevat, tot het volgende oordeel. De minister heeft niet deugdelijk gemotiveerd of eiser bij terugkeer naar Syrië, meer specifiek Raqqa, een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid dit motiveringsgebrek via een bestuurlijke lus te herstellen. [2] Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Eiser is na voltooiing van zijn militaire dienst in 2011 naar het buitenland gegaan voor zijn werk als stuntman. In 2017 is hij, na een ongeluk, teruggekeerd naar Damascus voor medische behandeling. Eind 2018 heeft eiser geprobeerd om via Libanon naar Europa te gaan. Dit is mislukt. Hij is toen opnieuw teruggekeerd naar Syrië, waar hij eerst in Damascus verbleef en daarna in Raqqa. In september 2021 heeft eiser Syrië opnieuw verlaten. Bij terugkeer naar Syrië vreest eiser opgepakt te worden omdat hij op de reservistenlijst staat. Ook vreest hij voor het regime in Syrië.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Oproep voor de reservistendienst.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, maar de problemen die hij stelt te hebben vanwege de oproep voor de reservistendienst niet. Het geloofwaardig geachte asielmotief acht de minister niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Op wat de minister daartoe overweegt wordt hieronder – voor zover relevant – nader ingegaan.
Heeft de minister het besluit in de algemene asielprocedure mogen behandelen?
6. Eiser betoogt dat de minister zijn aanvraag niet in de algemene asielprocedure met kortere termijnen had kunnen afdoen omdat de minister nieuw beleid aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. [3] Door afdoening in de algemene asielprocedure heeft eiser namelijk slechts 24 uur gehad om te reageren op het voornemen en de gevolgen van de beleidswijziging. Dit is te kort. Als de minister zijn beleid wenst te veranderen, dan moet hij dit voorleggen aan de politieke en rechterlijke macht. Bovendien is deze korte reactietermijn in strijd met het recht op gelijke proceskansen (equality of arms). De minister heeft immers drie jaar gedaan over het nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van de oordeel dat het aan de minister is om de keuze te maken om een zaak in de algemene of verlengde asielprocedure te behandelen. Los van de vraag of met de invoering van WBV 2024/12 sprake is van (dusdanig) nieuw beleid, bestaat er ook geen rechtsregel waaruit volgt dat in het geval nieuw beleid wordt toegepast, de minister een zaak niet in de algemene asielprocedure kan afdoen. Ook is nieuw beleid geen omstandigheid waaronder de minister op grond van artikel 3.115 van het Vreemdelingenbesluit 2000 de termijnen die gelden in de algemene asielprocedure moet verlengen. Tot slot oordeelt de rechtbank dat eiser door de keuze van de minister voor behandeling in de algemene asielprocedure niet in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft namelijk niet alleen in de zienswijze, maar ook in de beroepsprocedure kunnen reageren op de beslissing van de minister en de (toepassing) van het nieuwe beleid.
Heeft de minister ten onrechte eisers oproep voor de reservistendienst ongeloofwaardig geacht?
7. Eiser stelt dat de minister ten onrechte zijn oproep voor de reservistendienst ongeloofwaardig acht.
Oproep reservistendienst
7.1.
Eiser betoogt dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij tegenstrijdig verklaart over wanneer hij is opgeroepen voor de reservistendienst. Er is namelijk sprake van corruptie in Syrië, waardoor de lijst met personen voor de reservistendienst snel wijzigt. Zo kon eisers advocaat in Syrië regelen dat eiser een tijd van de lijst werd afgehaald, maar stond hij even later opeens weer op de lijst.
7.2.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de minister eiser terecht tegenwerpt dat hij meerdere keren tegenstrijdig heeft verklaard over wanneer zijn naam op de reservistenlijst stond. Zo verklaart eiser enerzijds dat hij denkt de oproep in 2015 of 2016 te hebben gekregen, maar verklaart hij anderzijds dat hij na zijn terugkeer, dus eind 2018, via zijn advocaat hoorde over de oproep. [4] Ook werpt de minister eiser terecht tegen dat eiser in eerste instantie verklaart dat hij werd opgeroepen voor de reservistenlijst toen hij terugkeerde uit Libanon, maar later verklaart dat toen hij terugkeerde uit Libanon de reservistenoproep niet meer geldig was. [5] Tot slot heeft de minister eiser kunnen tegenwerpen dat hij tegenstrijdig verklaart over of hij op de reservistenlijst stond toen hij Syrië voor de tweede keer verliet. Eiser verklaart namelijk eerst dat toen hij Syrië verliet de oproep niet meer geldig was, maar later dat hij Syrië juist verliet uit angst voor oproep voor de reservistendienst. [6] Eisers betoog dat de reservistenlijst door corruptie snel zou wijzigen, vormt geen uitleg voor zijn tegenstrijdige verklaringen over of hij op een specifiek moment, bijvoorbeeld ten tijde van zijn tweede vertrek uit Syrië, wel of niet op de reservistenlijst stond.
Periode na oproep reservistendienst
7.3.
Eiser betoogt verder dat de minister ten onrechte stelt dat hij ongerijmd heeft verklaard over de periode nadat hij de oproep voor de reservistendienst heeft ontvangen. Hierover heeft hij in de zienswijze opgemerkt dat hij na de oproep zijn moeder toch in het ziekenhuis kon bezoeken, omdat de risico’s beperkt waren. Hij verbleef namelijk vlakbij het ziekenhuis en ging behalve voor een kleine boodschap de stad nooit in. Door enkel en alleen zijn bewegingen te beperken tussen de woning en het ziekenhuis kon hij confrontaties bij controleposten ontlopen aangezien hij die niet tegen kwam bij de dagelijkse gang. Mobiele posten kon hij ontlopen door eenvoudigweg te wachten tot ze weer waren vertrokken. In het bestreden besluit wordt hier geen opmerking over gemaakt zodat eiser er vanuit gaat dat dit deel van het asielrelaas wordt gevolgd.
7.4.
Ook dit betoog slaagt niet. De minister heeft op zitting toegelicht dat hij eiser nog steeds tegenwerpt dat hij ongerijmd verklaart over de periode nadat hij de oproep voor de reservistendienst zou hebben ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat deze tegenwerping terecht is. Eisers uitleg dat hij de risico’s kon beperken door zijn bewegingen tussen de plek waar hij verbleef en het ziekenhuis te beperken, vormt geen verklaring voor de door de minister tegengeworpen tegenstrijdige verklaringen. De minister werpt eiser namelijk terecht tegen dat eiser enerzijds verklaart dat hij vanaf het moment dat hij hoorde dat hij op de reservistenlijst stond van de ene naar de andere plek moest gaan om onder te duiken, maar anderzijds dat hij een half jaar bij zijn moeder in het ziekenhuis heeft verbleven en vervolgens een woning huurde in Damascus. [7] Ook op de vraag op hoeveel adressen eiser ondergedoken heeft gezeten tot zijn vertrek in september 2021, verklaart hij slechts dat hij meestal bij zijn moeder in het ziekenhuis was. [8] Bovendien heeft de minister zich op zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bevreemdend is dat eiser meer dan een jaar in Damascus heeft verbleven, waar het Syrische regime aan de macht was, terwijl hij stelt te vrezen voor dit regime in verband met de oproep voor de reservistendienst die hij heeft ontvangen. Dat hij door zijn beperkte reisbewegingen heeft geprobeerd het risico te beperken en dat deze keuze cultureel is ingebed, laat onverlet dat volgens zijn eigen verklaringen wel sprake was van een significant risico.
In grote lijnen (niet) geloofwaardig
7.5.
Eiser stelt daarnaast dat het feit dat hij niet of onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn Dublinoverdracht niet betekent dat de minister hem in grote lijnen als ongeloofwaardig kan beschouwen. De minister gaat daarmee namelijk voorbij aan het feit dat een vreemdeling verschillende redenen kan hebben om niet te willen meewerken aan een Dublinoverdracht. Vreemdelingen zien namelijk dat in de praktijk grote verschillen bestaan tussen de asielprocedures van Europese landen, bijvoorbeeld als het gaat om de opvangfaciliteiten en gezinsherenigingsmogelijkheden. Bovendien heeft eiser een verklaring gegeven voor het feit dat hij zijn eerste vlucht naar Italië heeft gemist.
7.6.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit paragraaf C1/4.3.2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat de minister onder de vraag of vast is komen te staan dat de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd, feiten en/of omstandigheden schaart die raken aan de algemene geloofwaardigheid van de vreemdeling. Omstandigheden die in ieder geval kunnen worden betrokken, zijn onder andere het reeds eerder indienen van een asielaanvraag onder een andere naam, het overleggen van valse of vervalste reis- of identiteitspapieren of het overleggen van reis- of identiteitspapier die niet op de vreemdeling zelf betrekking hebben. Ook als een vreemdeling in het kader van de Dublinprocedure in de nationale procedure is opgenomen en aantoonbaar onjuiste informatie heeft verstrekt of heeft achtergehouden (al dan niet in de andere lidstaat) betrekt de IND dit bij de beoordeling of een vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.
7.7.
De rechtbank oordeelt dat de minister eiser ten onrechte tegenwerpt dat hij in zijn algemeenheid niet als geloofwaardig is aan te merken, omdat hij niet is verschenen bij zijn Dublinoverdracht. Uit het hierboven uiteengezette beleid volgt namelijk dat het bij dit criterium ziet op het opzettelijk onjuist verstrekken of achterhouden van (valse) informatie. Het feitelijk wel of niet meewerken aan een Dublinoverdracht, in het geval van eiser het niet verschijnen op een vlucht, valt daar naar het oordeel van de rechtbank niet onder. Dit betoog slaagt.
Tussenconclusie
7.8.
Hoewel de rechtbank, zoals overwogen onder 7.7, het met eiser eens is dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd, maakt dit niet dat de geloofwaardigheidsbeoordeling geen stand kan houden. De minister heeft op de zitting namelijk toegelicht dat ook zonder deze tegenwerping de geloofwaardigheidsbeoordeling in stand blijft, gelet op de tegenstrijdige verklaringen van eiser over de oproep voor de reservistendienst en de periode daarna. Zoals de rechtbank heeft geoordeeld onder 7.2 en 7.4 stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser hier tegenstrijdig over heeft verklaard.
Loopt eiser bij terugkeer naar Syrië risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM?
8. Eiser betoogt verder dat de minister ten onrechte stelt dat hij bij terugkeer naar Syrië geen risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De minister werpt hem in dat kader ten onrechte tegen dat hij twee keer eerder is teruggekeerd naar Syrië. Ten tijde van zijn eerste terugkeer in 2017 wist hij namelijk dat hij weinig risico’s zou lopen om opgeroepen te worden voor de reservistendienst. Hij was namelijk gewond en zolang hij niet mobiel was, zou hij ook niet gemakkelijk inzetbaar zijn. Ook het verkrijgen van documenten, waaronder een paspoort, was toen hij gewond was niet omgeven met grote risico’s. Nu hij gezond is, zijn de risico’s echter vele malen groter. Eiser betoogt verder dat de minister ten onrechte overweegt dat de manier waarop hij Syrië heeft verlaten niets zegt over de gestelde problemen of de vrees. Een reisroute zegt namelijk wel degelijk wat over de noodzaak om controles te voorkomen. Eiser heeft er immers voor gekozen om niet via de eenvoudige weg via Damascus te gaan, maar via het moeilijke en onherbergzame Koerdische gebied te reizen. Bovendien miskent de minister dat eiser bij terugkeer ook risico loopt in Raqqa. Uit openbare bronnen blijkt namelijk dat de strijd zich door Syrië heen heeft verplaatst. Ook Raqqa heeft onder vuur gelegen en is op enig moment in de handen van andere politieke leiding gekomen. Raqqa is om die reden nu niet veilig meer. Dat eiser destijds in Raqqa heeft verbleven kan dus niet meer gelden als indicatie dat hij daar vandaag de dag niets meer te vrezen heeft. De minister miskent tot slot dat in Raqqa de echte macht ligt bij [organisatie]. Eiser had als Arabier weinig te vrezen om opgeroepen te worden om deel te nemen aan de strijd, maar dit is gewijzigd nu de Arabieren wel deelnemen aan [organisatie]. Verder loopt eiser ook het risico opgeroepen te worden door de Koerdische machthebbers.
8.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit het landenbeleid van de minister over Syrië volgt dat de minister in beginsel uitgaat van de presumptie dat Syriërs bij of na terugkeer naar Syrië een reëel risico lopen op ernstige schade. Dit uitgangspunt geldt echter niet in het geval dat de vreemdeling na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië. [9] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 14 augustus 2024 geoordeeld dat dit beleid uitgaat van een juiste bewijslastverdeling. Het is dan dus aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat bij terugkeer een risico bestaat op ernstige schade. De minister moet in dat geval beoordelen of de vreemdeling, aan de hand van de persoonlijke kenmerken van de vreemdeling, diens individuele omstandigheden en wat diegene verder heeft aangevoerd, bezien tegen de achtergrond van de algemene veiligheidssituatie in Syrië, te vrezen heeft voor een reëel risico op ernstige schade. [10] De minister heeft in het Informatiebericht 2024/13 (informatiebericht) handvatten neergelegd om te beoordelen of sprake is van een artikel 3 EVRM-risico voor teruggekeerde Syriërs.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiser betoogt, de minister heeft kunnen meenemen dat eiser Syrië twee keer legaal is in- en uitgereisd. Dat hij kort na zijn terugkeer in 2017 is geopereerd maakt niet dat de minister hieraan geen waarde mocht hechten. Immers eiser heeft na zijn herstel ook nog enige tijd in Damascus verbleven en heeft daar ook een paspoort aangevraagd en verkregen. Ook heeft de minister mogen meenemen dat eiser eind 2018 wederom is teruggekeerd naar Damasus en daar – dus in regeringsgebied – een woning heeft gehuurd en 1,5 jaar heeft verbleven en zijn moeder kon bezoeken in het ziekenhuis. Verder heeft de minister waarde mogen hechten aan het feit dat eiser vanuit Damascus is doorgereisd naar Raqqa in april 2020 zonder problemen. De rechtbank is echter van oordeel dat de minister niet inzichtelijk alle omstandigheden rondom de terugkeer betrokken. Zo is de minister onvoldoende gemotiveerd ingegaan op eisers verklaring dat hij de laatste keer dat hij Syrië verliet, in 2021, illegaal is uitgereisd via Koerdisch onherbergzaam gebied. Volgens het informatiebericht is de vraag of de vreemdeling legaal via een officiële grensdoorlaatpost is teruggekeerd namelijk van betekenis van de vraag of eiser bij terugkeer te vrezen voor ernstige schade. Dat eiser bij uitreis via deze weg eveneens risico liep op controle van de autoriteiten maakt, anders dan de minister in het bestreden besluit stelt, niet dat de uitreis via deze weg gelijkgesteld dient te worden aan een uitreis via Damascus. Immers dit betreffen niet dezelfde autoriteiten, nu eiser stelt via oppositiegebied te zijn uitgereisd. Verder lijkt de minister in het bestreden besluit mee te nemen dat eiser nadat hij de tweede keer is teruggekeerd naar Syrië ook een periode in Raqqa heeft verbleven, daar grond heeft gekocht en is gehuwd. Raqqa is echter een gebied dat niet onder controle van het regime staat en uit het informatiebericht volgt dat de minister de terugkeer van een vreemdeling naar een oppositiegebied in principe niet tegenwerpt. De minister heeft in het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk gemaakt of en waarom het verblijf in Raqqa aan eiser wordt tegengeworpen. Op zitting heeft de minister hierover gesteld dat dit in het geval van eiser wel wordt meegenomen omdat hij veel reisbewegingen door Syrië heeft gemaakt. Ook deze motivering acht de rechtbank onvoldoende. Dit zegt immers niets over het verblijf van eiser in Raqqa. Bovendien hebben de meeste reisbewegingen zich afgespeeld voordat eiser in Raqqa is aangekomen. Hierna is hij ‘enkel’ (illegaal) uitgereisd.
8.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister, naast de beoordeling of eiser na zijn terugkeer naar Syrië problemen heeft ondervonden, onvoldoende eisers individuele omstandigheden heeft bezien tegen het licht van de algemene veiligheidssituatie in Syrië. Hoewel de minister eiser kan tegenwerpen dat hij niet heeft onderbouwd dat hij moet vrezen voor een oproep om deel te nemen aan het leger van [organisatie] of de Koerdische strijdmachten, heeft de minister onvoldoende in de besluitvorming betrokken dat eiser afkomstig is uit Raqqa en in beginsel dus ook terug zal keren naar die provincie. Het betoog van de minister op de zitting dat eiser bij terugkeer naar Syrië zelf kan beslissen of hij terugkeert naar Damascus of Raqqa, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een onjuist uitgangspunt. Gelet op het feit dat uit het landenbeleid over Syrië [11] volgt dat in Raqqa sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld, had de minister in het besluit moeten beoordelen of eiser op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt om daar slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van ander burgers.
8.4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voor eiser op grond van zijn individuele feiten en omstandigheden bij terugkeer op dit moment geen sprake is van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Heeft de minister ten onrechte een terugkeerbesluit opgelegd?
9. Omdat de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser bij terugkeer naar Syrië geen risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de beroepsgrond over het opgelegde terugkeerbesluit.

Conclusie en gevolgen

10. Uit dat wat in overweging 8.2, 8.3 en 8.4 is overwogen, volgt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent. De rechtbank kan de minister in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. [12] De rechtbank ziet aanleiding om de minister deze gelegenheid te bieden voor de onder 8.2, 8.3 en 8.4 geconstateerde gebreken. Om de gebreken te herstellen moet de minister alsnog kenbaar alle door eiser aangevoerde omstandigheden rondom zijn terugkeer naar Syrië betrekken bij de vraag of eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië. Daarnaast dient de minister te beoordelen of eiser bij terugkeer naar Raqqa een risico loopt op ernstige schade vanwege de hoge mate van willekeurig geweld. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen op zes weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier. Eiser krijgt de gelegenheid om binnen vier weken na ontvangst van de aanvullende motivering daarop te reageren.
10.1.
De minister krijgt twee weken de tijd om schriftelijk aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
10.2.
Ieder verdere beslissing zal worden aangehouden tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • stelt de minister in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen;
  • stelt eiser in de gelegenheid om binnen vier weken na ontvangst van de aanvullende motivering daarop te reageren;
  • houdt verder iedere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.WBV 2024/12.
4.Verslag nader gehoor, p. 13 en 15.
5.Verslag nader gehoor, p. 13 en 14.
6.Verslag nader gehoor, p. 14 en 21.
7.Verslag nader gehoor, p. 14.
8.Verslag nader gehoor, p. 14.
9.C7/33.4.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
10.ECLI:NL:RVS:2024:3175, r.o. 4.2 en 3.3.
11.WBV 2024/12.
12.Volgens artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.