ECLI:NL:RBDHA:2024:18501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
NL24.41893
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft op 23 oktober 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 6 november 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die onder andere betwistte dat de informatieplicht door verweerder was nageleefd, zorgvuldig gewogen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan verweerder had gegeven om zijn werkwijze aan te passen nog niet was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in dit geval in het voordeel van verweerder viel. Eiser had aangegeven dat hij terug wilde keren naar Algerije, maar de rechtbank concludeerde dat er voldoende zware en lichte gronden waren voor de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft geoordeeld dat er zicht op uitzetting naar Algerije bestaat en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41893

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. El Mathari. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1986.
2. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel van bewaring niet overeenkomstig
artikel 5.3, eerste lid, van het Vb [1] aan hem heeft uitgereikt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024 volgt dat verweerder met het uitreiken van een informatiefolder niet aan zijn informatieplicht voldoet. [2] De Afdeling heeft verweerder een termijn van zes maanden gegeven om zijn werkwijze zo aan te passen dat hij wel aan zijn informatieplicht voldoet. Eiser geeft aan dat de uitreiking bij de eerdere maatregel ook niet aan de eisen heeft voldaan en dat er dus blijkbaar nog geen inspanningen zijn verricht de werkwijze aan te passen.
3. De rechtbank stelt vast dat de door de Afdeling gestelde termijn van zes maanden gegeven, te rekenen vanaf de datum van die uitspraak, om de werkwijze zo aan te passen dat verweerder wel aan zijn informatieplicht voldoet, nog niet is verstreken. Ter zitting is door verweerder gesteld dat er wel inspanningen worden verricht om de werkwijze aan te passen, maar dat het nog niet mogelijk is deze individueel toe te passen. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
4. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder
uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de
redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van het mondeling toelichten van de informatiebrief in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de redenen dat hij in bewaring is gesteld, van de mogelijkheid van het instellen van beroep en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Het gebrek leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In de maatregel staan als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist zware grond 3d. Eiser heeft namelijk aangegeven dat hij terug wil keren naar Algerije en dat hij zijn familie zal benaderen voor het verkrijgen van een paspoort. Dat hij in het verleden verschillende aliassen heeft opgegeven is onvoldoende om te concluderen dat hij nu niet wil meewerken. Verder stelt eiser dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije.
7. Eiser heeft de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3e en de lichte gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze zware gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een risico op onttrekking aan het toezicht. Deze zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de zware grond 3d behoeft derhalve geen bespreking.
8. In zijn algemeenheid bestaat er zicht op uitzetting naar Algerije. De rechtbank wijst daarbij op een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het zicht op uitzetting naar Algerije. [4] Eiser heeft niet gemotiveerd dat dit in zijn geval anders is.
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 11 november 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.