ECLI:NL:RBDHA:2024:18537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
NL24.35961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, waarbij Duitsland als verantwoordelijk land voor de behandeling van de asielaanvraag werd aangewezen. Eiser, die Gambiaanse nationaliteit heeft, was niet verschenen op de zitting, terwijl de gemachtigde van de minister wel aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de minister terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser had eerder in Duitsland een asielaanvraag ingediend, die was afgewezen, maar hij had geen bewijs dat Duitsland zich niet aan internationale richtlijnen hield. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat er in zijn geval geen vertrouwen kon worden gesteld in de Duitse autoriteiten.

De rechtbank concludeerde dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een overdracht aan Duitsland onredelijk zouden maken. Eiser had zijn bezwaren tegen de overdracht niet voldoende onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarmee het besluit van de minister werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35961

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. J. de Jong),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens en voert hiertoe het volgende aan. Verweerder had zijn asielverzoek op grond van zijn discretionaire bevoegdheid, neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, van Duitsland moeten overnemen. Eiser heeft eerder in Duitsland een asielaanvraag ingediend en heeft begrepen dat deze is afgewezen. Hij heeft daar zelf echter geen informatie over ontvangen van de Duitse autoriteiten. Hij kan daarom ook niet nagaan of Duitsland zich aan de internationale richtlijnen heeft gehouden. Omdat zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland is afgewezen is de kans groot dat ook een nieuw verzoek zal worden afgewezen en eiser loopt daarom kans op indirect refoulement. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende rekening gehouden met de bezwaren die eiser in zijn gehoor en zienswijze tegen een overdracht aan Duitsland naar voren heeft gebracht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan.
5. Gelet op de grondslag van het claimakkoord [3] mag ervan uit worden gegaan dat de asielaanvraag van eiser in Duitsland is afgewezen. Het is niet aan verweerder om stukken beschikbaar te stellen waaruit blijkt waarom eisers asielaanvraag in Duitsland is afgewezen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan uit worden gegaan dat de Duitse autoriteiten conform de internationale verplichtingen de asielaanvraag van eiser hebben behandeld.
6. Verder heeft Duitsland met het claimakkoord van 28 mei 2024 gegarandeerd eisers (opvolgende) asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Er zal een individuele beoordeling plaatsvinden met inbegrip van het eventuele risico van refoulement. Aangezien eiser ook verder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een systeemfout in de asielprocedure in Duitsland, is het niet aan de rechtbank om in het kader van een Dublinoverdracht het risico op refoulement in de ontvangende lidstaat verder te onderzoeken. [4] Indien eiser vindt dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg ligt om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Duitsland hem niet zouden kunnen of willen helpen.
7. Tot slot heeft eiser zijn stelling dat de door hem aangevoerde bezwaren tegen een overdracht aan Duitsland onvoldoende zijn meegewogen niet nader onderbouwd. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde (persoonlijke) omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt en verweerder aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening,
4.Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.