ECLI:NL:RBDHA:2024:18545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
C/09/638056 / FA RK 22-7649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen omgangsregeling na onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming met inzet van hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2024 een beschikking gegeven over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, na een verzoek dat op 26 oktober 2022 was ingediend. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.J. van Steensel, verzocht om een omgangsregeling met zijn kind, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J. du Bois, als belanghebbende werd aangemerkt. De rechtbank had eerder op 24 mei 2023 vervangende toestemming verleend voor de erkenning van het kind door de vader, maar de beslissing over de omgangsregeling was aangehouden. De Raad voor de Kinderbescherming werd ingeschakeld om een onderzoek te verrichten naar de omgangsregeling, en op 16 november 2023 werd een rapport gepresenteerd waarin werd geadviseerd om omgang tussen de vader en het kind tot stand te brengen, aanvankelijk onder begeleiding.

De rechtbank heeft de standpunten van beide ouders gehoord. De vader wenst een omgangsregeling en is bereid om de adviezen van de Raad op te volgen, terwijl de moeder zich verzet tegen omgang totdat er een geprotocolleerd feitenonderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek, ongeacht het hoger beroep van de moeder tegen de erkenning. De rechtbank benadrukt dat het belang van het kind voorop staat en dat kinderen doorgaans gebaat zijn bij contact met beide ouders. De rechtbank heeft besloten dat er een opbouwende omgangsregeling zal worden vastgesteld, waarbij de omgang in de eerste maanden onder begeleiding van een jeugdzorginstelling zal plaatsvinden. De regeling voorziet in een geleidelijke opbouw van de omgang, met als doel de veiligheid van het kind te waarborgen en het vertrouwen van de moeder te vergroten. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-7649
Zaaknummer: C/09/638056
Datum beschikking: 15 augustus 2024

Omgang

Beschikking op het op 26 oktober 2022 ingekomen verzoek van:

[de vader],

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.J. van Steensel te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder],

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J. du Bois te Amsterdam.

Procedure

Bij beschikking van 24 mei 2023 van deze rechtbank – voor zover van belang –:
- is aan de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van de minderjarige
[de minderjarige];
  • zijn partijen doorverwezen naar een traject ouderschapsbemiddeling;
  • is de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) verzocht om een onderzoek te
verrichten en de rechtbank te rapporteren en adviseren;
- is de beslissing over de omgangsregeling aangehouden.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het rapport en advies van de Raad van 16 november 2023, met kenmerk:
  • de e-mail van [jeugdzorginstelling] van 18 maart 2024;
  • de e-mail van [jeugdzorginstelling] van 21 maart 2024;
  • de e-mail van de vader van 29 maart 2024;
  • de e-mail van de moeder van 5 april 2024, met bijlage;
  • het F9-formulier van 23 juli 2024 van de moeder, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 24 juli 2024 van de moeder, met bijlagen;
  • de e-mail van [jeugdzorginstelling] van 8 juli 2024, met bijlage.
Op 26 juli 2024 is de behandeling op een zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam] namens de Raad.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij voornoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Stand van zaken
De ouderschapsbemiddeling is gestart bij [jeugdzorginstelling]. [jeugdzorginstelling] heeft aan de rechtbank laten weten pas verder met partijen te kunnen werken aan het vormgeven van hun gezamenlijk ouderschap als duidelijk is of en hoe er contact zal zijn tussen de vader en [de minderjarige].
Om te komen tot een oordeel over het contact tussen [de minderjarige] en de vader, heeft de rechtbank zich laten adviseren door de Raad. In opdracht van de rechtbank heeft de Raad onderzoek gedaan naar de volgende vragen: wat is nodig om de spanning die [de minderjarige] ervaart rondom het contact met vader weg te nemen, is omgang met vader in het belang van [de minderjarige] en zo ja, welke opbouwregeling wordt daarbij geadviseerd. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het raadsrapport van 16 november 2023. De Raad heeft daarbij – kort samengevat – geadviseerd om omgang tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen, in eerste instantie onder begeleiding. Het tempo van [de minderjarige] dient daarbij leidend te zijn. [jeugdzorginstelling] zou de begeleiding volgens de Raad kunnen uitvoeren, zodat ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding door één organisatie kunnen worden opgepakt.
De Raad heeft het onderzoek ambtshalve uitgebreid naar een kinderbeschermingsonderzoek, naar aanleiding waarvan zij een verzoek tot ondertoezichtstelling heeft ingediend. De Raad heeft dit verzoek vervolgens op de zitting van 12 januari 2024 weer ingetrokken, omdat de moeder had aangegeven dat zij bereid was om in het vrijwillig kader mee te werken aan de geadviseerde hulpverlening.
Tot slot geldt dat de moeder hoger beroep heeft ingesteld tegen de vervangende toestemming tot erkenning. Desgevraagd is gebleken dat de mondelinge behandeling hiervan zal plaatsvinden op 2 oktober 2024.
Standpunten van de belanghebbenden
De vader wenst nog altijd een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige]. Hij kan zich dan ook vinden in de adviezen uit het raadsrapport. De vader betreurt dat de Raad op de zitting het verzoek om de ondertoezichtstelling heeft ingetrokken, zeker nu inmiddels is gebleken dat de moeder niet meewerkt aan de hulpverlening en het opstarten van omgang. De vader ontkent dat er ooit sprake is geweest van mishandeling van [de minderjarige] door hem. De moeder verwijst naar één, door haar enorm opgeblazen incident met een winkelwagentje. Zelfs als dit wel gebeurd zou zijn zoals de moeder beweert, is dat geen reden om de omgang volledig te ontzeggen. Gelet op de inhoud van het raadsrapport heeft de vader ook het idee dat de onwil niet zozeer ligt bij [de minderjarige], maar bij de moeder. Aangezien [de minderjarige] bij de moeder opgroeit, is het niet vreemd dat zij loyaal aan haar moeder is. De huidige situatie is echter schadelijk voor [de minderjarige] en duurt al te lang. Er moet daarom nu doorgepakt worden bij het tot stand brengen van omgang, aldus de vader.
De moeder heeft verweer gevoerd. Volgens haar bestaat er pas (eventueel) ruimte voor omgang wanneer een geprotocolleerd feitenonderzoek heeft plaatsgevonden. Daarbij gaat het niet alleen over waarheidsvinding naar de gebeurtenissen in het verleden, maar ook naar het effect hiervan op [de minderjarige] (en de moeder). De moeder ervaart bijvoorbeeld veel mentale klachten en volgt al meerdere jaren EMDR-therapie naar aanleiding van de mishandeling. Een onderzoek waarbij een kort, informeel gesprek plaatsvindt – zoals tijdens het raadsonderzoek is gebeurd – is absoluut onvoldoende om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Er mag daarom geen gewicht worden toegekend aan de inhoud van dit rapport; zo is ook bevestigd door een rapportage die de moeder heeft laten opstellen door een gedragsdeskundige. Met het intrekken van het verzoek tot ondertoezichtstelling is overigens het raadsrapport non-existent geworden. Een nieuw, geprotocolleerd onderzoek is daarom aangewezen.
Beoordeling
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, ongeacht de uitkomst van het door de moeder ingestelde hoger beroep tegen de vervangende toestemming voor erkenning. Ook indien het hoger beroep van de moeder zou worden toegewezen, is naar oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe, persoonlijke betrekking tussen de vader en [de minderjarige], op basis van het contact in het verleden. In ieder geval is sprake van ‘
intended family life’ – zoals volgt uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) – aan de zijde van de vader, gelet op de inspanningen die hij in het verleden en heden heeft geleverd om in contact te komen met [de minderjarige].
Raadsrapport
De rechtbank volgt de moeder niet in haar redenering dat met het intrekken van het verzoek tot ondertoezichtstelling het raadsrapport niet meer geldt. De Raad heeft geconcludeerd tot omgang tussen [de minderjarige] en haar vader. Deze omgang kan in vrijwillig kader of in gedwongen kader vormgegeven worden. Dat de Raad op de zitting betreffende de ondertoezichtstelling geen gedwongen kader meer noodzakelijk achtte, doet niet af aan de conclusie in het rapport dat omgang tot stand moet worden gebracht. Ook het feit dat de moeder zich niet kan vinden in de vormgeving van het raadsonderzoek maakt niet dat het onderzoek buiten beschouwing moet worden gelaten. Aan de Raad komt bij de invulling van haar onderzoek immers de nodige vrijheid en zelfstandigheid toe, zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 19 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1976). In het licht van deze vrijheid is een onderzoek niet onzorgvuldig op de enkele grond dat dit ook op een andere wijze of met andere middelen had kunnen worden uitgevoerd. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het rapport van de door de moeder ingeschakelde gedragsdeskundige, die van opvatting is dat het onderzoek door de Raad anders had moeten worden uitgevoerd. Daarbij neemt de rechtbank ook mee dat de gedragsdeskundige zich heeft gericht op de ondertoezichtstelling en het daarvoor vereiste criterium van ontwikkelingsbedreiging, welk criterium in deze procedure geen rol speelt. De rechtbank merkt verder op dat in het geval de moeder zich niet kon vinden in het raadsrapport, zij gebruik had kunnen maken van de haar geboden gelegenheid om een reactie te geven aan de Raad over de rapportage, dan wel een klacht had kunnen indienen bij de Raad. De moeder heeft geen van beide gedaan. Gezien het vorenstaande zal de rechtbank de inhoud van het raadsrapport en -advies meenemen bij de beoordeling.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat het belang van [de minderjarige] leidend is bij de beoordeling van de vraag of ruimte bestaat voor omgang. In het algemeen geldt daarbij dat kinderen gebaat zijn bij contact met hun beide ouders. Slechts in uitzonderingsgevallen is er geen ruimte voor contact tussen een ouder en kind en de rechtbank moet dan ook beoordelen of zo een uitzonderingsgeval hier aan de orde is.
De moeder heeft aangevoerd dat er een vermoeden van mishandeling door de vader van [de minderjarige] bestaat, en dat er pas ruimte is voor omgang als volgens een geprotocolleerd onderzoek waarheidsvinding heeft plaatsgevonden naar de gebeurtenissen in het verleden. De rechtbank gaat daar niet in mee. Duidelijk is geworden dat de vader en de moeder ieder een eigen visie hebben op hetgeen in het verleden is gebeurd en dat deze visies mijlenver uit elkaar liggen. In sommige gevallen, en de rechtbank is van oordeel dat dit zo’n geval is, bestaat er niet één vastomlijnde waarheid. Iedere partij kijkt terug op het gebeurde vanuit de eigen beleving. De minderjarige waar het om gaat, [de minderjarige], was ten tijde van de vermeende mishandeling nog erg jong en leeft inmiddels al vier jaar zonder haar vader en met de opvattingen en angsten van de moeder. De rechtbank acht waarheidsvinding zoals de moeder die in gedachten heeft, waarbij een zwartwit feit - wel of geen mishandeling - wordt vastgesteld, dan ook niet kansrijk. Uitgaande van hetgeen nu voorligt, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een uitzonderingsgeval waarin er geen ruimte zou zijn voor omgang tussen [de minderjarige] en haar vader. De rechtbank wil echter niet zonder meer voorbij gaan aan de angsten en de bezwaren van de moeder. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Het onderwerp omgang levert veel stress en angst op bij de moeder. Zij vreest dat [de minderjarige] (opnieuw) in onveiligheid zal raken en trauma op zal lopen. De moeder geeft [de minderjarige] hiermee (onbewust) geen (emotionele) toestemming om contact te hebben met vader. Zonder uitspraak te doen over de wel of niet bestaande feitelijke noodzaak zal de rechtbank bepalen dat het contact met de vader voldoende met waarborgen betreffende de veiligheid van [de minderjarige] zal moeten worden omgeven. De rechtbank hoopt dat de moeder daarmee vertrouwen zal hebben in de omgang. Zoals ook is geadviseerd door de Raad, zal het contact tussen vader en [de minderjarige] daarom aanvankelijk onder begeleiding plaatsvinden. Daarmee kunnen de opvoedvaardigheden van de vader en de veiligheid van [de minderjarige] steeds nauwlettend in het oog worden gehouden en kan ook worden bekeken wat het effect van het contact op [de minderjarige] is, zoals de moeder wenst. De rechtbank wil uitdrukkelijk aan de moeder meegeven dat het belang van [de minderjarige] meer gediend is met het begeleiden en ondersteunen van [de minderjarige] in het contact met de vader zodat zij hierin een succeservaring heeft, dan in het door de moeder zo vurig gewenste achterhalen van die ene waarheid. Het zal voor [de minderjarige] helpend zijn als de moeder haar emoties en spanningen rondom het contact niet bij [de minderjarige] neerlegt, zodat [de minderjarige] op een zo onbelast mogelijke wijze de vader kan leren kennen en een beeld van hem kan vormen. Indien nodig kan de moeder hiervoor voor zichzelf (aanvullende) hulpverlening aangaan, bijvoorbeeld in de vorm van psycho-educatie, zoals door de Raad is geadviseerd en op de zitting is besproken. Ook de ouderschapsbemiddeling die ouders verder gaan volgen, kan mogelijk bijdragen aan het vertrouwen van de moeder in de vader.
Voor zover de moeder zich op het standpunt heeft gesteld dat [de minderjarige]
zelfgeen contact wil met de vader, geldt dat [de minderjarige] al lange tijd alleen bij de moeder opgroeit. Zij heeft zich daardoor niet zelf een idee kunnen vormen van de vader. Mede gelet op haar jonge leeftijd en de spanningen die moeder rondom vader ervaart, kan de rechtbank begrijpen dat [de minderjarige] de veiligst voelende weg kiest en aangeeft niet naar vader te willen. Het langer uitblijven van contact zal naar verwachting enkel het zwart-witte beeld dat [de minderjarige] nu van haar vader heeft, doen toenemen. Tegelijkertijd leidt de rechtbank uit de uitspraken die [de minderjarige] heeft gedaan in het raadsonderzoek wel een zekere nieuwsgierigheid van [de minderjarige] naar haar vader af. Immers heeft [de minderjarige] aangegeven dat ze papa zou willen zien als ze oud genoeg is om weg te kunnen gaan met de auto.
Concluderend oordeelt de rechtbank dat er omgang zal zijn tussen [de minderjarige] en haar vader, op een manier die de veiligheid van [de minderjarige] waarborgt.
Opbouw van de omgang
De rechtbank zal – overeenkomstig het advies van de Raad – een opbouwende omgangsregeling vaststellen, waarbij in de komende zes maanden onder begeleiding van [jeugdzorginstelling] toegewerkt wordt naar de omgangsregeling, zoals deze door de vader is verzocht. Gestart zal worden met een omgangsmoment op woensdagmiddag, later aangevuld met een moment op zaterdag. Van daaruit wordt de omgang steeds in duur uitgebreid, zodat [de minderjarige] na zes maanden iedere woensdagmiddag uit school tot 19.00 uur (na het avondeten) en één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school bij de vader verblijft. Op het moment dat de opbouw is afgerond (vanaf maand 6), zal [de minderjarige] ook de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijven. De ouders zullen samen (bijvoorbeeld bij de ouderschapsbemiddeling) afspraken moeten maken over de nadere invulling hiervan.
Gelet op het verzoek vanuit [jeugdzorginstelling] om een duidelijke richtlijn, zal de rechtbank zelf een opbouwende regeling vaststellen, waarbij zo snel als voor [jeugdzorginstelling] mogelijk is, gestart moet worden. Bij de opbouw van de omgang gelden de volgende uitgangspunten:
  • de omgang vindt de gehele opbouwperiode plaats onder regie van [jeugdzorginstelling];
  • in maand één en twee vindt de omgang plaats onder begeleiding van [jeugdzorginstelling];
  • in maand drie en vier vindt de overdracht – indien mogelijk – plaats bij [jeugdzorginstelling];
  • vanaf maand vier brengt en haalt de vader [de minderjarige] uit school of bij de moeder en houden ouders [jeugdzorginstelling] op de hoogte van het verloop;
  • mocht blijken dat het tempo van [de minderjarige] vraagt om een snellere of langzamere opbouw, dan heeft [jeugdzorginstelling] de vrijheid om de opbouwregeling aan te passen;
  • indien [de minderjarige] een omgangsmoment mist (bijvoorbeeld omdat zij ziek is), dan schuift de opbouw niet door, maar wordt dat contactmoment overgeslagen en vervolgens de opbouwregeling weer opgepakt alsof er geen contactmoment gemist is.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats], zo snel als voor [jeugdzorginstelling] mogelijk is omgang zal hebben met de vader:
  • maand 1: twee keer op woensdagmiddag gedurende twee uur, onder begeleiding van [jeugdzorginstelling];
  • maand 2: twee keer op woensdagmiddag gedurende vier uur, onder begeleiding van [jeugdzorginstelling];
  • maand 3: twee keer op woensdagmiddag na schooltijd tot 17.00 uur en twee keer op zaterdag gedurende vier uur, zonder begeleiding, maar waarbij de overdracht – indien mogelijk – plaatsvindt via [jeugdzorginstelling];
  • maand 4: twee keer op woensdagmiddag na schooltijd tot 19.00 uur (na het avondeten), twee keer op zaterdag gedurende acht uur, waarbij de overdracht – indien mogelijk – plaatsvindt via [jeugdzorginstelling];
  • maand 5: iedere woensdagmiddag na schooltijd tot 19.00 uur (na het avondeten) en twee keer van zaterdag 10.00 uur tot zondag 10.00 uur, inclusief overnachting;
  • vanaf maand 6: iedere woensdagmiddag na schooltijd tot 19.00 uur en om het weekend van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school, en de helft van de vakanties en feestdagen, door de ouders in onderling overleg nader te bepalen.
en verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, kinderrechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op een openbare zitting van 15 augustus 2024.