ECLI:NL:RBDHA:2024:18580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
NL24.34984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielberoep door prematuur ingediende ingebrekestelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2024, wordt het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen beoordeeld. De eisers, vertegenwoordigd door mr. B. Snoeij, hebben op 17 mei 2023 asielaanvragen ingediend. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door L. Brons, heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 30 oktober 2024 het onderzoek gesloten, omdat partijen hebben aangegeven af te zien van hun recht om ter zitting te worden gehoord.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat de eisers de minister voor het verstrijken van de beslistermijn in gebreke hebben gesteld. De ingebrekestelling, die op 15 augustus 2024 is ingediend, is twee dagen te vroeg gedaan en daarom niet geldig. De rechtbank verwijst naar de artikelen 6:2 en 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die bepalen dat een ingebrekestelling pas geldig is als deze na het verstrijken van de beslistermijn is ingediend.

De rechtbank concludeert dat de beslistermijn voor de asielaanvragen van eisers, die onder het WBV 2023/3 vallen, vijftien maanden bedraagt en op 17 augustus 2024 is verstreken. Aangezien de ingebrekestelling niet geldig is, voldoet het beroep niet aan de vereisten van de Awb en wordt het niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34984

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

V-nummer: [nummer 1] ,
[naam 2], eiseres,
V-nummer: [nummer 2] ,
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: L. Brons).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen.
De minister heeft een verweerschrift ingediend. Eisers hebben schriftelijk gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank bericht af te zien van hun recht om ter zitting te worden gehoord. Een behandeling op zitting is daarom achterwege gebleven en de rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 30 oktober 2024, met toepassing van artikel 8:57 van de Awb. [1]

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren, omdat eisers de minister voor het verstrijken van de beslistermijn in gebreke hebben gesteld. De ingebrekestelling is daarom niet geldig. Hierna legt de rechtbank dit nader uit.
1.1.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep.
1.2.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit, beroep kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen én twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Met de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 heeft de minister de beslistermijn van zes maanden, met negen maanden verlengd. [2] Dit geldt voor asielaanvragen die zijn ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024. De verlenging is door deze rechtbank en zittingsplaats rechtsgeldig geacht in haar uitspraak van 11 april 2024. [3] De rechtbank ziet in de zaak van eisers geen aanleiding om van dat oordeel af te wijken.
3. De rechtbank stelt vast dat eisers op 17 mei 2023 asielaanvragen hebben ingediend en dat deze aanvragen onder de toepassing van het WBV 2023/3 vallen. Dit betekent dat de beslistermijn vijftien maanden was en is verstreken op 17 augustus 2024. Eisers hebben de minister echter op 15 augustus 2024 in gebreke gesteld. De minister heeft daarom terecht gesteld dat de ingebrekestelling niet geldig is.
4. De rechtbank volgt eisers niet in hun reactie op het standpunt van de minister. Eisers hebben de stellingen dat hun dossiers niet toegankelijk zijn in het IND-portaal en dat het dossier 14 augustus 2024 als beslistermijn vermeldt, niet nader onderbouwd. Bovendien is gesteld, noch gebleken dat het digitale dossier bij de rechtbank niet toegankelijk is voor eisers. De stelling dat eisers de beslistermijn niet kunnen verifiëren, slaagt daarom evenmin.
5. Tot slot volgt de rechtbank eisers niet in het betoog dat het er voor moet worden gehouden dat hun ingebrekestelling niet te vroeg is ingediend. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2023 kan eisers niet baten. [4] De Afdeling heeft in de uitspraak namelijk overwogen dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat een ingebrekestelling die per abuis een dag te vroeg is ingediend, wel als geldig kan worden beschouwd. [5] Eisers hebben de ingebrekestelling echter twee dagen te vroeg ingediend.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande is de ingebrekestelling van eisers van 15 augustus 2024 niet geldig. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb en is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en dat de rechtbank geen nadere beslistermijn onder last van een (gerechtelijke) dwangsom vaststelt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie artikel 42, eerste en vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire van 26 januari 2023 (WBV 2023/3), gepubliceerd in de Staatscourant 2023, nr. 3235 op 8 februari 2023.
5.Zie rechtsoverweging 3 en 4.4.