ECLI:NL:RBDHA:2024:18609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
23/6658
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele gehandicaptenparkeerplaats en beroep op vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft eiser, die lijdt aan een loopbeperking als gevolg van een auto-ongeluk, een aanvraag ingediend voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats. De gemeente heeft deze aanvraag afgewezen, met als reden dat er geen parkeerplaats binnen de maximale loopafstand van 50 meter beschikbaar was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de gemeente handhaafde de afwijzing onder een gewijzigde motivering. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld en vastgesteld dat de gemeente onvoldoende rekening heeft gehouden met de toezegging die aan eiser was gedaan over de aanleg van een gehandicaptenparkeerplaats. De rechtbank oordeelt dat de gemeente de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen, omdat eiser recht had op de parkeerplaats tegenover zijn nieuwe adres, gezien de afstand tot zijn eigen parkeerplaats op eigen terrein. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de gemeente verplicht wordt om de gehandicaptenparkeerplaats aan te leggen. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot het betalen van de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6658

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.V. Lie-A-Lien),
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaatsnaam] , verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1.1.
In het besluit van 29 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een individuele gehandicaptenparkeerplaats afgewezen. Bij besluit van 28 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd onder een gewijzigde motivering.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Het bestreden besluit is als volgt tot stand gekomen.
2.1.
Eiser heeft ernstig beenletsel overgehouden aan een auto-ongeluk in 2009 en heeft daardoor een loopbeperking van langdurige aard. Hij is niet in staat om zelfstandig een afstand van meer dan 50 meter aan een stuk te lopen. Dat is vastgesteld bij sociaal medisch advies van 5 februari 2013. Eerder heeft eiser een gehandicaptenparkeerplaats toegewezen gekregen nabij zijn vorige adres. Eiser heeft op 18 oktober 2022 een nieuwe individuele gehandicaptenparkeerplaats aangevraagd omdat hij is verhuisd naar het adres [adres 1] te [plaatsnaam] . Eiser beschikt over een Europese gehandicaptenparkeerkaart voor bestuurders.
2.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag is een verkeerstechnisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit volgt dat in de openbare ruimte de dichtstbijzijnde plek voor een gehandicaptenparkeerplaats tegenover perceelnummer [perceelnummer] aan de [straatnaam] is. Bij dit onderzoek is de afstand van de woning van eiser tot die plek genoteerd als 60 à 70 meter.
2.3.
In de brief van 8 februari 2023 heeft de Dienst stadsbeheer parkeren van de gemeente [plaatsnaam] eiser het volgende bericht: “de gemeente [plaatsnaam] handhavingsorganisatie afdeling vergunningen heeft besloten uw gehandicapten-parkeerplaats aan te leggen tegenover perceelnummer [perceelnummer] aan de [straatnaam] .”
2.4.
Verweerder heeft eiser bij brief van 16 februari 2023 een voornemen tot afwijzing gestuurd. Eiser heeft op 28 februari 2023 een zienswijze ingediend. Daarin heeft hij gewezen op de bevestiging die hij in de brief van 8 februari 2023 heeft gekregen dat op de [adres 2] een individuele gehandicaptenparkeerplaats voor hem wordt aangelegd.
2.5.
Verweerder heeft de aanvraag vervolgens afgewezen bij het primaire besluit op de grond dat er geen openbare parkeerplaats beschikbaar is binnen de maximale loopafstand van 50 meter. Uit het verkeerstechnisch onderzoek blijkt dat de eerste openbare parkeerplaats, namelijk de [adres 2] , op meer dan 50 meter afstand van de woning is gelegen.
3. Verweerder heeft de afwijzing na heroverweging gehandhaafd in het bestreden besluit onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. Aan de afwijzing heeft verweerder een gewijzigde motivering ten grondslag gelegd. Bij de beoordeling van het bezwaar van eiser is vastgesteld dat eiser beschikt over een parkeerplaats op eigen terrein (POET) in de garage van het woongebouw waar zijn woning zich bevindt, die te bereiken is via een lift. Eiser heeft dit bij de hoorzitting bevestigd. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag daarom gehandhaafd op grond van artikel 3.2.3, vierde lid van de Regeling parkeerregulering en parkeerbelastingen [plaatsnaam] 2022 (hierna: de Regeling) omdat eiser beschikt over een POET. Verweerder heeft daarbij overeenkomstig een vaste gedragslijn in de gemeente [plaatsnaam] – dat de afstand van de woning tot de POET, wanneer die in een parkeergarage is gelegen, wordt gemeten tot aan de ingang van de parkeergarage – de afstand van de voordeur van eiser tot aan de ingang van de parkeergarage vastgesteld op van 50 meter.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een individuele gehandicaptenparkeerplaats (hierna: gehandicaptenparkeerplaats) aan de hand van de beroepsgronden van eiser, voor zover van belang.
Wijziging grondslag
5. Eiser heeft aangevoerd dat de heroverweging in bezwaar enkel had mogen zien op de gronden die gelden voor het intrekken van een reeds toegekende gehandicaptenparkeerplaats. De rechtbank verwerpt dit standpunt, nu een intrekking van een bestaande gehandicaptenparkeerplaats niet aan de orde is.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat het inroepen van de POET als weigeringsgrond in bezwaar in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel omdat verweerder deze weigeringsgrond heeft prijsgegeven in het primaire besluit. De POET als weigeringsgrond is volgens eiser ook in strijd met het verbod van reformatio in peius.
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Artikel 7:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat niet in de weg aan handhaving in bezwaar van een primair besluit op een andere grond dan die waarop dat primaire besluit steunt, omdat de bezwaarprocedure bedoeld is voor een volledige heroverweging. Dit is slechts anders als een grondslag eerder bewust en ondubbelzinnig is prijsgegeven door het bestuursorgaan. [1] Daarvan is geen sprake. Verweerder was ten tijde van het primaire besluit niet op de hoogte van de aanwezigheid van de POET in de parkeergarage, eiser had verweerder niet daarvan op de hoogte gesteld. Evenmin is sprake van strijd met het verbod op reformato in peius. Eiser kreeg met het primaire besluit een afwijzing op zijn aanvraag en die afwijzing is in het bestreden besluit gehandhaafd. Het rechtsgevolg van het primaire besluit is onveranderd na bezwaar. Eisers rechtspositie is daarom niet slechter geworden na bezwaar.
Vertrouwensbeginsel en POET als weigeringsgrond
7. Eiser stelt dat de afwijzing van zijn aanvraag in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat hem bij besluit van 8 februari 2023 al een gehandicaptenparkeerplaats tegenover het adres [adres 2] is toegezegd. Bovendien kon hij erop vertrouwen dat de parkeerplaats zou worden toegewezen daar, omdat zijn vorige gehandicaptenparkeerplaats ook op meer dan 50 – want 98 – meter van zijn woning lag.
7.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet sprake zijn van een toezegging waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder zijn bevoegdheid zou uitoefenen. [2] Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen eraan in de weg staan dat een toezegging gestand moet worden gedaan. [3]
7.2.
De rechtbank verwerpt hetgeen eiser stelt met betrekking tot zijn vorige gehandicaptenparkeerplaats op 98 meter van zijn woning. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de toekenning van die vorige gehandicaptenparkeerplaats onjuist was. Eiser mocht daaraan niet het vertrouwen ontlenen dat verweerder opnieuw een gehandicaptenparkeerplaats op meer dan 50 meter zou toekennen.
7.3.
Ten aanzien van de brief van 8 februari 2023 heeft mevrouw [naam] ter zitting erkend dat daarmee sprake is van een toezegging. De vraag is dan of eiser aan die toezegging redelijkerwijs de verwachting kon ontlenen dat er inderdaad een gehandicaptenparkeerplaats tegenover de [adres 2] zou worden aangelegd.
7.4.
Het algemeen belang van voldoende parkeergelegenheid in de openbare ruimte, alsook een goede verdeling van schaarse parkeerplekken in de stad [plaatsnaam] , weegt zwaarder dan het belang van eiser bij inrichting van de toegezegde gehandicaptenparkeerplaats, nu hij immers over een eigen parkeerplaats beschikt, aldus [naam] . Daarbij weegt volgens haar ook mee dat toewijzing van de gehandicaptenparkeerplaats tegenover de [adres 2] in strijd is met het beleid zoals vastgelegd in de Regeling, omdat de afstand tot die plek groter is dan 50 meter. De rechtbank volgt verweerder hier niet in en overweegt daartoe als volgt.
7.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Regeling ervan uit gaat dat de maximale afstand tot de POET niet meer mag zijn dan de medisch vastgestelde maximale loopafstand. Eiser heeft Broekhuijsen Verkeerstechnisch Advies (hierna: Broekhuijsen) ingeschakeld om een meting uit te voeren. In het rapport van Broekhuijsen van 19 september 2023 is vastgesteld dat de afstand van de woning van eiser tot aan zijn parkeerplaats in de parkeergarage, parkeerplaats 48, 61 meter is. Die afstand bedraagt dus meer dan 50 meter, aldus eiser. Eiser wijst ter onderbouwing van de gebruikte meetmethode op artikel 1.5 van de Nota Parkeernormen [plaatsnaam] 2021 (Nota Parkeernormen). Bovendien heeft Broekhuijsen de afstand van de woning van eiser tot de [adres 2] gemeten op 50 meter. Daarom is eisers belang gediend bij het aanleggen van de gehandicaptenparkeerplaats tegenover de [adres 2] . De POET kan volgens eiser daarom geen weigeringsgrond zijn.
7.6.
Niet in geschil is dat de maximale loopafstand van eiser 50 meter is en dat de afstand van zijn woning tot aan parkeerplaats 48 61 meter is. Verweerder heeft deze afstand niet gemeten en naar aanleiding van de bevindingen van Broekhuijsen niet betwist.
7.7.
In artikel 3.2.3, vierde lid, van de Regeling is bepaald dat het college het verkeersbesluit weigert te nemen als de aanvrager beschikt of kan beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein, met dien verstande dat die parkeergelegenheid zich niet verder van de woning van de aanvrager bevindt dan de maximale, door middel van een medische beoordeling als bedoeld in artikel 3.2.5, vastgestelde loopafstand.
7.8.
Het hebben van een parkeerplek op eigen terrein is daarmee een weigeringsgrond als deze op maximaal 50 meter afstand ligt van de woning van eiser. De vraag is dan van welke meetmethode – die van verweerder of die van Broekhuijsen – moet worden uit gegaan.
7.9.
Artikel 1:5, tweede lid van de Nota parkeernormen luidt: “De loopafstand is de kortst mogelijke looproute via de voor voetgangers toegankelijke openbare ruimte van parkeerplaats naar bestemming.”
7.10.
Mevrouw [naam] heeft het standpunt dat tot de toegangsdeur van de parkeergarage gemeten moet worden ter zitting niet anders onderbouwd dan door te stellen dat de gemeente [plaatsnaam] dit altijd zo doet. Er wordt door de betrokkene ook niet altijd toegang verleend tot de parkeergarage zelf, aldus [naam] .
7.11.
Eiser heeft daarop verklaard dat hij bij de meting van de afstand van de woning tot de POET aanwezig was en dat door hem toegang kon worden verleend tot de parkeergarage. De rechtbank verwerpt daarom het verweer en de meetmethode van verweerder. Als toegang tot de parkeergarage verkregen kan worden – en mede gelet op artikel 1:5 van de Nota parkeernormen zoals hiervoor onder 7.9. weergegeven en de manier van meten van de afstand tot een openbare parkeerplek door verweerder – is er geen valide reden om de afstand tot een eigen parkeerplek in een parkeergarage te meten tot de toegangsdeur van de parkeergarage en niet tot de parkeerplek zelf.
7.12.
De rechtbank stelt daarom de afstand tot de parkeerplek op eigen terrein vast op 61 meter, waardoor deze geen weigeringsgrond voor het aanleggen van een gehandicaptenparkeerplaats oplevert.
7.13.
Verweerder is niet ingegaan op de meting van Broekhuijsen van de afstand tot de eerder toegezegde gehandicaptenparkeerplaats tegenover de [adres 2] van 50 meter en heeft deze niet betwist. De rechtbank houdt het er daarom – en gelet op het feit dat in het verkeerstechnisch onderzoek van verweerder (weergegeven hiervoor onder 2.2.) geen exacte afstand is gemeten – voor dat deze meting juist is en stelt de afstand tot de toegezegde gehandicaptenparkeerplaats vast op 50 meter. Verweerder was, gelet daarop, overeenkomstig artikel 3.2.3, tweede lid, van de Regeling gehouden deze bij besluit van 8 februari 2023 toegezegde gehandicaptenparkeerplaats voor eiser in te richten.
7.14.
Gelet op de vastgestelde afstand tot de parkeerplaats op eigen terrein van 61 meter en de door eiser maximaal te lopen afstand van 50 meter, verwerpt de rechtbank tevens hetgeen verweerder in het kader van een belangenafweging met het oog op het vertrouwensbeginsel heeft aangevoerd. Eiser mocht er daarom ook redelijkerwijs op vertrouwen dat de toezegging gestand zou worden gedaan.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit berust op een gebrekkige motivering. De rechtbank zal het daarom vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank ook het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats komt daarvan. Dat betekent dat verweerder een gehandicaptenparkeerplaats moet inrichten tegenover de [adres 2] te [plaatsnaam] .
9. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser in bezwaar en beroep. De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, worden overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.248,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar (één punt voor het bezwaarschrift en één punt voor de hoorzitting, met een waarde van € 624,- per punt en wegingsfactor 1,0), op € 1.750,- voor beroep (één punt voor het beroepschrift en één punt voor de zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1,0) en op € 229,90 voor aan de kant van eiser gemaakte kosten van het verkeerstechnisch onderzoek en € 407,13 voor het onderzoek bij Triage. In totaal komt dat neer op een bedrag van € 3.635,03. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder ook het betaalde griffierecht aan eiser vergoeden ter hoogte van € 50,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt daarvan;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van de proceskosten aan eiser tot € 3.635,03;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20-10-2020, CRvB, ECLI:NL:CRVB:2020:2587.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juli 2024, CRvB, ECLI:NL:CRVB:2024:1450.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 oktober 2022, CRvB, ECLI:NL:CRVB:2022:2311.