Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij door de Turkse autoriteiten wordt gezien als Gülen-aanhanger en dat hij daarvoor vervolgd en veroordeeld zal worden in Turkije. Eiser studeerde namelijk aan een militair lyceum, dat op [datum 1] 2016 bij decreet is gesloten. Eiser is daarna van deze school verwijderd en medestudenten zijn vervolgd en veroordeeld, wegens het behoren tot de Gülen-beweging. Na eisers vertrek uit Turkije is er een onderzoek naar hem gestart en is de politie bij zijn ouders thuis langs geweest. Eiser moest op verhoor komen, daarna zou een aanhoudingsbevel tegen hem worden uitgevaardigd.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Toedichting tot de Gülen-beweging door de Turkse autoriteiten.
De minister heeft het eerste element geloofwaardig bevonden, het tweede element niet. Eiser wordt gevolgd in zijn verklaringen dat het militair lyceum bij decreet is gesloten, maar de minister heeft niet geloofwaardig geacht dat de Turkse autoriteiten hem daardoor zien als Gülen-aanhanger. De minister heeft geconcludeerd dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft, omdat de omstandigheid dat eiser uit Turkije komt daarvoor onvoldoende is. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij een risico loopt op ernstige schade. Hij krijgt daarom geen asielvergunning.
Wat is het standpunt van eiser?
6. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte geconcludeerd heeft dat het ongeloofwaardig is dat hij door de autoriteiten gezien wordt als Gülenist, omdat hij voldoende documenten heeft overgelegd en zijn verklaringen die documenten ook ondersteunen.
7. In de eerste plaats wijst eiser erop dat hij ter onderbouwing van zijn stellingen over het aanhoudingsbevel zowel de brief van zijn Turkse advocaat en ook een nieuwsbericht heeft overgelegd. Eiser wijst op een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 september 2024.Daaruit volgt dat deze brief bij de beoordeling betrokken had moeten worden. Uit het nieuwsbericht blijkt, dat op [datum 2] 2023 een operatie is geweest in [plaats] tegen oud-militair studenten. Die datum komt overeen met de datum waarop bij eiser een inval is geweest en zijn advocaat heeft dit ook in de brief aangegeven. Dat eiser hier geen andere documentatie van heeft overgelegd, kan niet aan hem worden tegengeworpen. Uit het Algemeen ambtsbericht Turkije van augustus 2023 (ambtsbericht) blijkt immers dat een arrestatiebevel niet online wordt gepubliceerd, voordat de verdachte moet worden aangehouden. Eiser betoogt dan ook dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat de stukken van vervolging een jaar na de inval in het digitale systeem UYAP hadden moeten zitten. Dat is volgens eiser onjuist, omdat hij niet is aangehouden en niet is verhoord. De politie heeft dus het onderzoek niet kunnen afsluiten. Daardoor gaat de zaak nog niet naar de rechtbank, waar hij via UYAP de stukken pas kan inzien. Uit het ambtsbericht blijkt ook dat de zaak aanhangig moet zijn bij de rechtbank om stukken te kunnen krijgen. Eiser doet in dit kader een beroep op het gelijkheidsbeginsel, nu de minister in andere zaken wel volgt dat in de onderzoekfase niets te vinden is in UYAP.Uit het door eiser overgelegde nieuwsbericht over de operatie op [datum 2] 2023 blijkt bovendien dat deze studenten voor die tijd ook nog niet waren aangehouden. Het niet eerder hebben ontvangen van een aanhoudingsbevel kan daarom bezwaarlijk worden tegengeworpen.
Vervolgingen van oud-militair studenten
8. Eiser voert vervolgens aan dat in Turkije dagelijks nog tientallen mensen worden aangehouden. Hij wijst in dit kader op verschillende artikelen en nieuwsberichten. Daar blijkt ook uit, dat de militaire scholen werden gezien als broedplaats voor de infiltratie in het leger bij cadetten die doorgroeien. Sinds 2016 zijn duizenden studenten aangehouden en die operaties zijn de afgelopen jaren doorgegaan. Eiser erkent dat niet alle artikelen zien op oud-militair studenten, maar met deze artikelen wordt wel onderbouwd dat er
ooknog steeds oud-militair studenten worden aangehouden. Daarnaast wijst eiser op verschillende artikelen in de periode tussen 2018 en 2024, waaruit volgens hem wel degelijk de specifieke arrestaties van cadetten blijken.
Probleemloos verblijf in Turkije
9. Eiser betwist de stelling van de minister dat hij in de periode tussen
[datum 1] 2016 en [datum 3] 2022 probleemloos in Turkije heeft verbleven. De sluiting van het militair lyceum is immers gebaseerd op de veronderstelde banden van de studenten en de onderwijsinstellingen met Fetö/Pdy. Iedereen die op die school zat, is door het decreet gelabeld als terrorist en komt daarom niet aan een baan. Eiser kon dus geen werk vinden als gevolg van deze problematiek. Hij zat in een sociaal isolement en ervoer druk vanuit de samenleving, waardoor hij last had van psychische problemen.
10. Eiser betoogt dat het enkele feit dat hij Turkije legaal is uitgereisd, niets zegt over het in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staan. Het zegt enkel en alleen dat er op dat moment geen uitreisverbod van kracht was en dat er op dat moment geen arrestatiebevel was uitgevaardigd, zoals ook blijkt uit het ambtsbericht.
Urgentie om te vertrekken
11. Eiser voert aan dat de minister hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat er geen urgentie zou zijn om uit Turkije te vluchten. In dat kader heeft de minister overwogen dat eiser in militaire dienst is geweest, een onderneming heeft gestart en pas in [maand] 2022 daadwerkelijk is vertrokken. Eiser legt uit dat hij eerder de urgentie tot vluchten nog niet zag, omdat hij toen nog niet was aangehouden. Bovendien heeft eiser uitgelegd dat hij zich langzaamaan realiseerde dat de omstandigheden dat hij niet direct was aangehouden en zijn gebrek aan daadwerkelijke banden met de Gülen-beweging niets betekenden, omdat de operaties maar bleven doorgaan. Dat heeft geleid tot een omslagpunt in zijn beoordeling van het risico en achteraf bezien is gebleken dat hij dat juist heeft beoordeeld, gelet op de jegens hem uitgevoerde operatie op [datum 2] 2023.
12. Eiser wijst ten slotte op een vergelijkbare casus uit 2021, waarin een vergunning is verleend en onder meer de volgende motivering is gebruikt
: “Voorts blijkt uit openbare bronnen dat militaire studenten als groep betrokkenheid bij de Gülen-beweging wordt toegedicht en dat (ex-)militaire studenten nog altijd gearresteerd en vervolgd worden in verband met de couppoging van 2016”.Eiser betoogt dat hij in 2022 is gevlucht en eveneens tot deze groep behoort. Hij doet daarmee een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Heeft de minister niet ten onrechte geconcludeerd dat het relevante element 2 ongeloofwaardig is?
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister het niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft kunnen bevinden dat eiser door de Turkse autoriteiten wordt gezien als Gülen-aanhanger. Dat komt allereerst omdat de minister deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat enkel uit het gegeven dat het militair lyceum dat eiser bezocht bij decreet is gesloten, niet blijkt dat eiser persoonlijk als aanhanger van de Gülen-beweging wordt gezien. Zijn naam wordt daarin namelijk niet genoemd. De minister heeft er verder op kunnen wijzen dat dit lyceum slechts één van de 2761 instituten is geweest die tijdens de noodtoestand na de couppoging door de Turkse autoriteiten zijn gesloten, vanwege verdenking van banden met de Gülen-beweging. De minister heeft ook niet ten onrechte bij zijn beoordeling betrokken dat eiser na de sluiting van de school nog zes jaren zonder problemen met de Turkse autoriteiten in Turkije heeft verbleven, dat hij geen andere activiteiten heeft uitgevoerd die verband houden met de Gülen-beweging en dat hij tot zijn vertrek een studie heeft kunnen volgen en heeft kunnen werken. De minister heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat onder deze omstandigheden het zijn van oud-student aan een gesloten lyceum, niet leidt tot de conclusie dat eiser zonder meer in de negatieve aandacht staat van de Turkse autoriteiten.
14. Eiser heeft ook artikelen overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat meer oud-studenten jaren na de sluiting van het lyceum zijn aangehouden. De minister heeft hierbij echter navolgbaar uitgelegd dat niet bekend is of die oud-studenten ook op andere wijze betrokken waren bij de Gülen-beweging, terwijl duidelijk is dat dat bij eiser niet het geval is. De rechtbank volgt de conclusie van de minister dat uit het ambtsbericht en uit de door eiser overgelegde artikelen blijkt dat Gülenisten nog actief worden vervolgd, maar niet dat het enkele feit dat iemand heeft gestudeerd aan een militair lyceum dat bij decreet is gesloten per definitie leidt tot negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten.
15. Eiser heeft ter onderbouwing van de gestelde negatieve aandacht van de autoriteiten ook een brief van zijn advocaat en een nieuwsbericht overgelegd. De minister heeft echter deugdelijk gemotiveerd dat deze documenten niet laten zien dat eiser door de Turkse autoriteiten wordt gezien als Gülen-aanhanger, omdat de verklaring van de advocaat geen (officieel) bewijs vormt dat een aanhoudingsbevel tegen eiser is uitgevaardigd. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit geen objectieve bron is en daarom niet te verifiëren valt. De minister heeft het daarnaast terecht tegenstrijdig geacht dat de openbaar aanklager eerst aangaf dat er geheimhouding op het dossier rust, maar dat er daarna wel tegen de advocaat van eiser zou zijn gezegd dat er een aanhoudingsbevel zal komen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het hier gaat om een advocaat en dat om die reden van zijn verklaring uit moet worden gegaan. Het is immers niet te controleren voor de minister in welke hoedanigheid deze verklaring is gedaan. Eisers verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenboschtreft geen doel, omdat in die zaak de brief niet inhoudelijk bij de besluitvorming was betrokken. In deze zaak is de minister inhoudelijk ingegaan op de overgelegde brief en is deugdelijk gemotiveerd waarom niet van de geloofwaardigheid daarvan kan worden uitgegaan. Hoewel eiser er terecht op heeft gewezen dat niet eenduidig uit het ambtsbericht blijkt of stukken tijdens de onderzoeksfase wel of niet raadpleegbaar zijn in het digitale systeem UYAP,maakt dat niet dat eiser geloofwaardig moet worden geacht met betrekking tot het aanhoudingsbevel. De minister heeft er in dit kader op gewezen dat het gestelde huisbezoek van [datum 2] 2023 inmiddels ruim een jaar geleden is sinds het nader gehoor en dat zich hierna niets meer heeft voorgedaan. De minister heeft toegelicht dat als eiser daadwerkelijk zou zijn aangeklaagd, de stukken volgens het ambtsbericht dan raadpleegbaar zouden zijn in UYAP.Om die reden kan wel aan eiser worden tegengeworpen dat hij geen nadere stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van het gestelde (voorgenomen) aanhoudingsbevel. Met betrekking tot het door eiser overgelegde nieuwsbericht, volgt de rechtbank de minister ook in de motivering dat daaruit niet blijkt dat specifiek eiser wordt gezocht door de Turkse autoriteiten. Hoewel de datum van de operatie overeenkomt met het door eiser gestelde huisbezoek aan zijn ouders op [datum 2] 2023, heeft de minister erop mogen wijzen dat eisers naam en adres niet in het bericht zijn vermeld. Nu niet wordt uitgegaan van de geloofwaardigheid van de brief van de advocaat en eiser niet genoemd wordt in het nieuwsbericht, heeft de minister deugdelijk gemotiveerd dat deze stukken niet onderbouwen dat eiser in de negatieve aandacht staat van de Turkse autoriteiten.
16. De minister heeft ook terecht het late vertrek van eiser uit Turkije in 2022 aan hem tegengeworpen. Eiser heeft weliswaar uitgelegd dat hij zich pas later realiseerde dat ook oud-studenten nog werden vervolgd, maar de minister wijst erop dat eiser ook al eerdere aanhoudingen aanhaalt. Eiser heeft immers gewezen op aanhoudingen en vervolgingen van studenten in de periode tussen 2020 en 2022. De rechtbank sluit zich dan ook aan bij de minister dat het aan de geloofwaardigheid afdoet dat eiser nog tot september 2022 heeft gewacht om te vertrekken uit Turkije, terwijl in 2020 ook al aanhoudingen van oud-studenten plaatsvonden. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank wel terecht aangevoerd dat zijn legale uitreis los staat van een eventueel strafrechtelijk onderzoek. Uit het ambtsbericht blijkt dat legale uitreis en een strafrechtelijke procedure twee verschillende aangelegenheden zijn.Dat laat echter onverlet dat de andere tegenwerpingen van de minister het ongeloofwaardigheidsoordeel kunnen dragen.
17. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt ten slotte ook niet. Daarover heeft de minister aangegeven dat de zaken waar eiser zich op beroept dateren uit 2021. Dat de minister in 2021 in een individuele zaak heeft aangegeven dat uit openbare bronnen volgt dat oud-studenten als groep vervolgd worden, moet volgens de minister worden bezien in het licht van het oude beleid waarbij (vermeend) Gülenisten gemakkelijker een asielvergunning kregen. Om welke bronnen het zou gaan wordt in deze individuele zaak niet benoemd. De motivering in die zaak betekent volgens de minister niet dat – als die motivering naar de feiten van nu niet juist is – oud-studenten als groep Gülenisme moet worden toegedicht en evenmin dat de situatie nu vergelijkbaar is met die in 2021. Dat blijkt ook niet uit het ambtsbericht. De rechtbank kan dit volgen. De enkele stelling van eiser dat die beoordeling ook in andere zaken is toegepast, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat in deze zaak eenzelfde beoordelingskader moet worden gehanteerd. Eiser heeft immers geen recente zaken overgelegd waarin datzelfde beoordelingskader is toegepast, waardoor het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
18. Dat eiser stelt problemen te hebben ervaren met het vinden van werk, sociale uitsluiting en ook psychische problemen te hebben gehad, maakt zonder onderbouwing niet dat op basis daarvan aan hem een asielvergunning moet worden verleend. Hoewel eiser tijdens de gehoren heeft verklaard over discriminatie en pesterijen, blijkt hieruit niet dat hij wegens toedichting tot het Gülenisme dusdanig is beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kon functioneren. Eiser heeft zelf ook verklaard dat hij werk heeft gehad en kon studeren. De rechtbank volgt dan ook de conclusie van de minister dat deze enkele stellingen in beroep niet kunnen leiden tot een asielvergunning.
19. Nu de rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat niet geloofwaardig is dat eiser door de Turkse autoriteiten als Gülenist wordt gezien, behoeft de beroepsgrond over de beleidswijziging ten aanzien van (vermeend) Gülenisten geen bespreking.
20. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat de minister geen toekomstgerichte beoordeling heeft gemaakt en dat eiser gezien zijn studie en werk, familiebanden en terugkeer naar Turkije na een aantal jaren hier, op de luchthaven in Turkije zal worden aangehouden. Eiser heeft hier immers geen nadere onderbouwing voor gegeven. Hoewel het ambtsbericht geen inzicht geeft in de problemen voor terugkeerders naar Turkije,is hiervoor gebleken dat de minister deugdelijk gemotiveerd heeft dat eisers omstandigheden niet leiden tot vrees bij terugkeer. Eisers stelling dat hij terugkeert vanuit Nederland, maakt zonder enige onderbouwing niet dat de minister zijn conclusie nader had moeten motiveren.
Terugkeerbesluit en SIS-signalering
21. Gelet op het voorgaande behoeven de beroepsgronden over het terugkeerbesluit en de SIS-signalering geen verdere bespreking.
Overschrijding van de beslistermijn
22. Ten slotte is niet in geschil dat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Nu de minister op 16 mei 2024 alsnog een besluit op zijn asielaanvraag heeft genomen, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van dat besluit. Eiser krijgt wel een vergoeding van de proceskosten die hij daarvoor heeft gemaakt. De minister moet daarom € 437,50 aan proceskostenvergoeding betalen aan eiser (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-, bij een wegingsfactor 0,5).